Opstellen en inoefenen van een intern noodplan

Op deze pagina

    Het opstellen van een intern noodplan

    De Seveso-regelgeving richt zich in eerste instantie op het voorkomen van zware ongevallen. Het nulrisico bestaat echter niet. Exploitant en overheid moeten voorbereid zijn op noodsituaties en stellen daartoe noodplannen op.

    De exploitant van een Seveso-inrichting moet een intern noodplan opstellen om:

    • Incidenten te bedwingen en te beheersen om de effecten tot een minimum te herleiden en de schade voor de mens, het milieu en goederen te beperken
    • Te borgen dat de maatregelen op het bedrijf effectief worden uitgevoerd om de mens en het milieu te beschermen tegen de gevolgen van een zwaar ongeval
    • De nodige informatie te verstrekken aan de interventiediensten en overheden
    • Na het ongeval voorzien wordt in het herstel van het milieu.

    Het intern noodplan van de inrichting moet geactiveerd worden wanneer er zich een zwaar ongeval voordoet of een incident van zodanige aard dat redelijkerwijze mag worden aangenomen dat het tot een zwaar ongeval leidt.

    Een noodplan kan haar schadebeperkend doel maar waarmaken in de mate dat de noodscenario’s waarop gereageerd moet worden, voorzien waren. Het identificeren en documenteren van de noodscenario’s en het vastleggen van de interventiestrategie voor elk representatief noodscenario zou geborgd moeten zijn door het veiligheidsbeheersysteem.

    Bijlage 4 bevat enkele elementen die in het intern noodplan van een hogedrempelinrichting aan bod moeten komen:

    1. De naam of functie van de personen die bevoegd zijn om de procedures van het intern noodplan in werking te laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de interventie op de inrichting;
    2. De naam of functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het extern noodplan verantwoordelijke overheid;
    3. Voor te voorziene omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol zouden kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;
    4. De maatregelen ter beperking van het risico voor de op de inrichting aanwezige personen, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;
    5. De regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor de inwerkingstelling van het extern noodplan bij een ongeval snel in te lichten, het soort inlichtingen dat onmiddellijk moet worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van meer uitvoerige inlichtingen, wanneer deze beschikbaar zijn;
    6. De regelingen om het personeel op te leiden voor het vervullen van de taken die ervan verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe interventiediensten;
    7. De regelingen voor de verlening van steun aan interventie buiten de inrichting.

    De eisen gesteld in bijlage 4 beperken zich tot de hogedrempelinrichtingen omdat deze bijlage ook de afstemming op en de inhoud van het extern noodplan regelt, dat enkel opgesteld moet worden voor hogedrempelinrichtingen. De meeste van de elementen zijn echter eigen aan eender welk noodplan en zijn dus even relevant voor een lagedrempelinrichting.

    De inspectiediensten hebben een inspectie-instrument "Noodplanning" opgesteld waarin de algemene eisen verder zijn uitgewerkt in een hele reeks concrete detailcriteria.

    Het testen van het intern noodplan

    Een intern noodplan moet minstens om de drie jaar uitgetest en zo nodig herzien worden. Van de exploitant wordt verwacht dat hij een programma uitwerkt dat borgt dat de verschillende elementen en aspecten van het noodplan, zoals de activatie, de algemene organisatie, de noodscenario’s en interventie, de specifieke noodplanfuncties,... over een periode van 3 jaar geoefend worden.

    Termijnen voor het opstellen van het intern noodplan

    Het intern noodplan moet binnen de volgende termijn aan de eisen van het samenwerkingsakkoord voldoen:

    • voor een inrichting die door een initiatief van de exploitant voor het eerst onderworpen wordt aan het samenwerkingsakkoord of van Sevesostatus wijzigt ("nieuwe inrichting"): uiterlijk drie maanden voor de inbedrijfstelling of de wijziging
    • voor een inrichting die door een wijziging van de wetgeving voor het eerst onderworpen wordt aan het samenwerkingsakkoord of van Sevesostatus wijzigt ("andere inrichting"): uiterlijk na één jaar.