Biologische agentia

Op deze pagina

    Toelichting over boek VII betreffende de biologische agentia van de codex over het welzijn op het werk

    Onder "biologische agentia" wordt verstaan: micro-organismen (met inbegrip van genetisch gemodificeerde), celculturen en menselijke endoparasieten die een infectie, allergie of intoxicatie kunnen veroorzaken.

    Biologische agentia worden, naargelang van het risico van infectieziekte dat zij met zich meebrengen, in vier gevaargroepen ingedeeld: groep 1 bevat de minst gevaarlijke (het is onwaarschijnlijk dat ze bij de mens een ziekte kunnen veroorzaken); groep 4 de gevaarlijkste (ze kunnen bij de mens een ernstige ziekte veroorzaken; er is een grote kans dat ze zich verspreiden; gewoonlijk bestaat er geen effectieve behandeling; bijvoorbeeld: het ebola virus). Bijlage VII.1-1 van de codex over het welzijn op het werk geeft een lijst van biologische agentia en hun indeling.

    Boek VII van de codex is zowel van toepassing op werkzaamheden die het welbewuste voornemen inhouden te werken met een biologisch agens (b.v. productie van vaccins) als op werkzaamheden die niet het welbewuste voornemen inhouden te werken met een biologisch agens (b.v. gezondheidszorg, diergeneeskunde, landbouw). Het opdoen van een 'normale' infectieziekte, zoals bijvoorbeeld een verkoudheid of griep, door contact met een besmettelijke collega valt niet binnen het kader van boek VII.

    1. Risicobeoordeling

    De werkgever verricht de risicobeoordeling in samenwerking met de preventieadviseur-arbeidsarts en de preventieadviseur. Deze beoordeling moet periodiek worden herhaald. Ook bij wijziging van de omstandigheden of bij infectie of ziekte van een werknemer moet dit gebeuren. Van deze risicobeoordeling wordt een geschreven document bijgehouden.

    2. Lijst van de blootgestelde werknemers

    De werkgever houdt een naamlijst bij van de werknemers die worden blootgesteld aan biologische agentia van groep 3 of 4. Op deze lijst wordt aangegeven welk soort werk werd verricht, met zo mogelijk de vermelding van het biologisch agens waaraan de werknemers worden blootgesteld en eventuele ongevallen of incidenten. Deze lijst wordt gedurende ten minste tien jaar na het einde van de blootstelling bewaard, en ten minste 30 jaar wanneer het gaat om b.v. hardnekkige infecties of infecties met een lange incubatieperiode.

    3. Voorkomen en beheersen van het risico

    Opleiding en voorlichting van de werknemers en hun vertegenwoordigers

    De werknemers en de leden van het comité krijgen een opleiding over mogelijke risico's voor de gezondheid, voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen, hygiënische voorschriften,  het dragen en gebruiken van beschermende uitrusting en kleding en de door de werknemers te nemen maatregelen ter voorkoming en in geval van incidenten.

    Deze opleiding wordt gegeven bij de aanvang van het werk waarbij de werknemers met biologische agentia in aanraking komen, wordt aangepast aan de ontwikkeling van de risico's en aan het ontstaan van nieuwe risico's en wordt, indien nodig, op gezette tijden herhaald.

    Schriftelijke instructies/aanplakbiljetten op de werkplek

    De werkgever zorgt op de werkplek voor schriftelijke instructies en zo nodig voor aanplakbiljetten die ten minste de procedures vermelden wanneer gewerkt wordt met biologische agentia van groep 4 of wanneer zich een ongeval of een ernstig incident voordoet.

    Bekendmaking van een ongeval of incident

    De werkgever moet onmiddellijk de werknemers en de leden van het Comité voor preventie en bescherming op het werk op de hoogte stellen van ieder ongeval of incident dat mogelijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een biologisch agens dat een infectie of ernstige ziekte bij de mens kan veroorzaken. De werkgever moet ook zo snel mogelijk de oorzaken en de genomen of te nemen maatregelen opgeven om de situatie te verhelpen. Het ongeval of incident wordt eveneens gemeld aan de regionale directie van het Toezicht op het Welzijn op het Werk.

    De werknemers delen elk ongeval of incident met een biologisch agens mee aan de werkgever, de preventieadviseur of de preventieadviseur-arbeidsarts.

    Preventiemaatregelen

    Indien de aard van het werk het toelaat, wordt een gevaarlijk biologisch agens vervangen door een biologisch agens dat niet of minder gevaarlijk is voor de gezondheid van de werknemers.  Indien vervanging niet mogelijk is worden de risico's geminimaliseerd door het toepassen van een aantal preventieve maatregelen:

    1. toepassing van arbeidsprocédés en de technische controlemaatregelen die het vrijkomen van biologische agentia op de arbeidsplaats vermijden of tot een minimum beperken;
    2. beperking van het aantal werknemers dat wordt of kan worden blootgesteld;
    3. collectieve beschermingsmaatregelen of, wanneer de blootstelling niet met deze maatregelen kan worden vermeden, individuele beschermingsmaatregelen;
    4. hygiënische maatregelen:
      • eet- en drinkverbod in zones waar een kans op besmetting met biologische agentia bestaat;
      • was- en toiletfaciliteiten ter beschikking stellen van de werknemers;
      • gedetailleerde procedures voor het nemen van, werken met en behandelen van monsters van menselijke of dierlijke oorsprong opstellen;
      • geschikte werkkledij en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking stellen en die op gepaste wijze bewaren, reinigen en onderhouden.
    5. maatregelen voor het veilig omgaan met en vervoeren van biologische agentia op de arbeidsplaatsen;
    6. middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen van afvalstoffen door werknemers;
    7. gebruik van veiligheids- en gezondheidssignalering;
    8. opstelling van actieplannen voor ongevallen;
    9. waar nodig en technisch mogelijk, het opsporen van de aanwezigheid van op het werk gebruikte biologische agentia buiten de eerste fysieke omhulling.

    Wanneer uit de risicobeoordeling blijkt dat  werknemers enkel kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia van groep 1 en er geen identificeerbaar risico is voor de gezondheid van de werknemers, volstaat het toepassen van de principes voor een goede arbeidsveiligheid en -hygiëne.

    In geval van blootstelling aan biologische agentia van groep 2, 3 of 4 hebben de maatregelen betrekking op opleiding en informatieverstrekking, de regels betreffende de hygiëne, de operationele procedures, de fysische inperking en het medisch toezicht.

    In gezondheidszorg- en de diergeneeskundediensten moet rekening  gehouden worden met de onzekerheid over de aanwezigheid en de aard van de biologische agentia.  Omschrijving van passende ontsmettings- en desinfectieprocedures en de uitwerking van procedures voor veilige omgang met en verwijdering van besmette afvalmaterialen zijn hier noodzakelijk.

    Activiteiten waarbij in laboratoria, isolatieafdelingen, verblijven voor proefdieren en bij industriële procédés wordt gewerkt met een biologisch agens van de groepen 2, 3 of 4 mogen slechts worden uitgevoerd als ten minste het overeenstemmend beheersingsniveau met bijhorende beheersingsmaatregelen wordt toegepast. Deze worden beschreven in de bijlagen VII.1-2 en VII.1-3 (voor industriële procédés) van de codex.

    4. Gezondheidstoezicht

    De werknemers die werkzaamheden verrichten waarvoor de beoordeling wijst op een risico voor hun gezondheid, worden onderworpen aan een gezondheidstoezicht. Voor elke werknemer die aan het gezondheidstoezicht is onderworpen, wordt een gezondheidsdossier opgesteld.

    Vóór de blootstelling aan biologische agentia van de groepen 2, 3 en 4 ondergaat elke werknemer een voorafgaande gezondheidsbeoordeling.  Daarna wordt de werknemer onderworpen aan een periodieke gezondheidsbeoordeling.

    De preventieadviseur-arbeidsarts houdt rekening met een eventueel verhoogde vatbaarheid van de werknemers.  Voorbeelden hiervan zijn: een vooraf bestaande ziekte, medicijngebruik, stoornissen van het immuunsysteem, zwangerschap en borstvoeding.

    Wanneer werknemers getroffen worden door een infectie, een ziekte, een vergiftiging of allergie die kunnen worden toegeschreven aan hun werk, verwittigen zij onverwijld de preventieadviseur-arbeidsarts.  Indien blijkt dat dit het resultaat zou zijn van blootstelling aan biologische agentia, onderwerpt de preventieadviseur-arbeidsarts de werknemers die een analoge blootstelling hebben ondergaan aan het gezondheidstoezicht.  In dit geval wordt de risicobeoordeling hernieuwd.

    5. Inentingen

    Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan biologische agentia moet de werkgever de werknemers die niet voldoende immuun zijn de mogelijkheid bieden zich te laten inenten indien het gaat om biologische agentia waarvoor er een doeltreffend vaccin beschikbaar is, en doen inenten indien een inenting verplicht is.

    Bijlage VII.1-6 van de codex bevat een lijst van ondernemingen en werknemerscategorieën waarvoor bepaalde inentingen verplicht zijn. Het gaat hier om:

    • inenting tegen tetanus: o.a. voor werknemers in landbouwbedrijven,
    • inenting tegen hepatitis B: o.a. voor medisch personeel,
    • inenting tegen tuberculose / tuberculinetest (een verplichte jaarlijkse tuberculinetest vervangt de verplichte inenting): o.a. voor werknemers van diensten voor verzorging van bacillendragers in ziekenhuizen.

    De inentingen worden toegediend door de preventieadviseur-arbeidsarts of, indien de werknemer dat wenst, door een arts van zijn keuze.

    6. Informatie en kennisgeving aan de overheid

    De werkgever meldt de Algemene Directie Toezicht op het welzijn op het werk ten minste 30 dagen voor de aanvang van de werkzaamheden, het gebruik, voor de eerste maal, van biologische agentia van groep 2, 3 of 4.  Elk volgend gebruik, voor de eerste maal, van een biologisch agens van groep 4 wordt ook gemeld.

    Een uitzondering hierop vormen laboratoria die diagnostisch werk verrichten dat betrekking heeft op biologische agentia van groep 4. Deze behoeven slechts een eerste kennisgeving van hun geplande werkzaamheden te doen. Deze kennisgeving moet enkel opnieuw gebeuren wanneer in de procédés of procedures wezenlijke veranderingen plaatsvinden die gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en de veiligheid op het werk en waardoor de eerdere kennisgeving wordt achterhaald.

    De werkgever moet de regionale directie van de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk onmiddellijk op de hoogte stellen van ieder ongeval of incident dat mogelijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een biologisch agens en dat een infectie of ernstige ziekte bij de mens kan veroorzaken.

    Adviezen van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk