Inspecties

Op deze pagina

    De Seveso-richtlijn verplicht de lidstaten tot het opzetten van een inspectiesysteem. Het inspectiesysteem en de inspecties moeten voldoen aan een aantal essentiële vereisten. De toezichtsbepalingen zijn in het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 opgenomen in hoofdstuk 8, artikelen 31 tot en met 33.

    Een inspectieteam per gewest

    Het samenwerkingsakkoord hanteert als basisprincipe dat Seveso-opdrachten, waarvoor verschillende overheidsdiensten bevoegd zijn, gezamenlijke uitgeoefend worden. Dit principe komt veruit het sterkst tot uiting in de organisatie van de inspecties.

    Per gewest werd een inspectieteam opgericht, bestaande uit alle federale en gewestelijke inspecteurs bevoegd voor de inspectie van de inrichtingen gelegen binnen dat gewest. Het gaat meer bepaald om de inspecteurs van de volgende inspectiediensten:

    • Afdeling van het toezicht op de chemische risico’s (ACR) voor alle Belgische Sevesobedrijven
    • Algemene directie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie voor de inrichtingen die vallen onder de wetgeving met betrekking tot springstoffen en ondergrondse opslag van gas,
    • Toezicht zwarerisicobedrijven voor de Vlaamse Sevesobedrijven
    • Afdeling Milieupolitie & Bodem voor de Brusselse Sevesobedrijven
    • Cellule Risques et Accidents Majeurs voor de Waalse Sevesobedrijven

    Het vormen van inspectieteam betekent niet dat de inspectiediensten per gewest samensmelten. Elke inspectiedienst blijft afzonderlijk bevoegd en verantwoordelijk voor de uitvoering van haar opdrachten.

    De samenwerking tussen de inspectiediensten is er op gericht om elkaars expertise optimaal te laten renderen en een gecoördineerde en coherente uitvoering van de inspectie-opdracht te verwezenlijken.

    De samenwerking betekent in concreto:

    • dat afspraken gemaakt worden over de uit te voeren inspecties (zie ook verder inspectieprogramma)
    • dat bepaalde inspecties (waar mogelijk en zinvol) gezamenlijk worden uitgevoerd
    • dat overleg wordt gepleegd bij de ontwikkeling van de Seveso-inspectie-instrumenten.

    De Afdeling van het toezicht op de chemische risico’s staat in voor de coördinatie tussen en binnen de inspectieteams.

    Het inspectieprogramma

    Voor elke inrichting wordt een inspectieprogramma voor de uitvoering van de routinematige controles opgesteld.

    Routinematige controles omvatten:

    • proactieve inspecties
    • opvolginspecties.

    De proactieve inspecties zijn erop gericht om na te gaan of de ondernemingen de nodige technische en organisatorische maatregelen getroffen hebben om de risico’s van zware ongevallen te beheersen.

    Bij het uitvoeren van een proactieve inspectie wordt doorgaans gebruik gemaakt van een inspectie-instrument of van een vragenlijst die specifiek voor de inspectie werd voorbereid op basis van het veiligheidsrapport of van informatie die bij eerdere inspecties werd ingewonnen.

    Reactieve inspecties worden uitgevoerd naar aanleiding van zware ongevallen. Dergelijke onderzoeken zijn uiteraard niet gepland en maken geen deel uit van het inspectieprogramma.

    Voor de tekortkomingen die vastgesteld worden tijdens proactieve en reactieve onderzoeken worden corrigerende acties afgesproken met het bedrijf. Dit past in de toepassing van de corrigerende inspectiestrategie (zie ook verder onder "Inspectiestrategie").

    De gemaakte afspraken worden opgevolgd via opvolginspecties.

    De ACR heeft een minimale frequentie vastgelegd voor het uitvoeren van proactieve inspecties. Deze frequentie varieert van 1 maal per kalenderjaar tot 1 maal per 3 kalenderjaren en wordt bepaald op basis van het gevarenpotentieel (via een berekening van gevarenindexen voor toxiciteit en brand), de complexiteit van de installatie en het naleefgedrag van de exploitant.

    Opvolginspecties worden uitgevoerd in functie van de noodzaak. In bedrijven met een groot aantal op te volgen tekortkomingen of bedrijven waarbij opvolging op korte termijn nodig is om vooruitgang te boeken, zullen navenant meer opvolginspecties worden uitgevoerd. Wanneer het corrigerend optreden geen of onvoldoende resultaten oplevert, wordt overgegaan naar de repressieve aanpak (zie ook verder onder "Inspectiestrategie").

    Inspectiestrategie

    Het samenwerkingsakkoord omschrijft de inspectie-opdracht als het bevorderen van de naleving van de voorschriften door de exploitant en, indien nodig, het afdwingen van de naleving.

    Bij de uitvoering van de Seveso-inspecties wordt conform deze opdracht de prioriteit gegeven aan corrigerend optreden boven repressief optreden.

    Met "corrigerend optreden" wordt bedoeld: de onderneming aansporen om de vastgestelde tekortkomingen te corrigeren. In de praktijk houdt corrigerend optreden in dat met het bedrijf afspraken gemaakt worden over te nemen corrigerende acties en dat die afspraken opgevolgd worden.

    De keuze voor het corrigerend optreden boven het repressief optreden past binnen de bevoegdheid van de inspecteurs van de ACR om een termijn te verlenen aan de exploitant om zich in regel te stellen.

    Het corrigerend optreden werkt alleen wanneer de bedrijfsleiding bereid is om in onderling overleg te zoeken naar de meest geschikte corrigerende maatregelen en zich engageert om deze ook effectief en binnen een aanvaardbare termijn uit te voeren. Wanneer het bedrijf onwillig is om gepaste afspraken te maken of wanneer het corrigerend optreden geen of onvoldoende resultaat oplevert, zal dus overgegaan worden tot het repressief optreden.

    Het repressief optreden omvat verschillende instrumenten, waarin gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheden waarover de inspecteurs beschikken om op een meer dwingende en repressieve wijze op te treden. Deze instrumenten zijn:

    • het opstellen van een proces-verbaal tot vaststelling van inbreuken
    • het opleggen van dwangmaatregelen
    • een verzoek tot exploitatieverbod.

    Het opstellen van een proces-verbaal en het opleggen van dwangmaatregelen zijn maatregelen die de inspecteurs van de ACR kunnen nemen in het kader van hun bevoegdheden als sociaal inspecteur (zoals bepaald in het Sociaal Strafwetboek).

    Het opleggen van dwangmaatregelen is een strategie die de ACR toepast wanneer de vastgestelde tekortkomingen volgens het oordeel van de inspecteur een onmiddellijke bedreiging inhouden voor de werknemers, tenzij de bedrijfsleiding onmiddellijk zelf het nodige doet om het dreigende gevaar weg te nemen en de inspecteur voldoende vertrouwen heeft in het bedrijf dat het niet zal hervallen.

    Het exploitatieverbod is een repressieve maatregel die specifiek voorzien is in het samenwerkingsakkoord voor die gevallen waar de inspecteurs van oordeel zijn dat "de door de exploitant getroffen maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen en ter beperking van de gevolgen daarvan duidelijk onvoldoende zijn", en in het bijzonder als "de exploitant ernstig tekortschiet in het nemen van de noodzakelijke corrigerende acties". De inspectiedienst verzoekt in dergelijk geval de vergunningverlenende overheid om de inbedrijfstelling of de voortzetting van de exploitatie van de inrichting of een deel ervan te verbieden. Het verbod en het eventuele beroep gebeuren volgens de regels en modaliteiten van de desbetreffende wetgeving inzake de vergunningverlening.

    De praktijk toont aan dat via het corrigerend optreden het merendeel van de vastgestelde tekortkomingen gecorrigeerd kunnen worden binnen een redelijke termijn. De tijd en middelen die nodig zijn voor het repressief optreden zijn doorgaans een veelvoud van deze nodig voor het corrigerend optreden. De prioritaire toepassing van de corrigerende strategie, in die gevallen waar dit geoorloofd is, past in het streven van de ACR om haar beschikbare inspectiecapaciteit optimaal in te zetten.