De aanwezige hoeveelheden

Op deze pagina

    De exploitant moet zich onder het samenwerkingsakkoord door middel van een kennisgeving aanmelden als Seveso-inrichting. In deze kennisgeving wordt de Seveso-status opgegeven op basis van de aard en de hoeveelheid van gevaarlijke stoffen die op de inrichting kunnen aanwezig zijn.

    Het samenwerkingsakkoord geeft een definitie van wat verstaan wordt onder "aanwezigheid van gevaarlijke stoffen":

    de werkelijke of verwachte aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de inrichting, of van gevaarlijke stoffen waarvan redelijkerwijs kan worden voorzien dat ze zouden kunnen ontstaan bij verlies van controle over de processen, met inbegrip van opslagactiviteiten, in installaties binnen de inrichting, in hoeveelheden, die gelijk zijn aan of groter dan de in deel 1 of deel 2 van bijlage 1 vermelde drempelwaarden.

    De definitie bevat drie belangrijke termen:

    • de werkelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen
    • de verwachte aanwezigheid van gevaarlijke stoffen
    • de gevaarlijke stoffen die kunnen ontstaan bij een verlies van controle over het proces

    Het begrip werkelijke aanwezigheid van gevaarlijke stoffen is logischerwijze de aanwezigheid die op een bepaald moment effectief aanwezig is in het bedrijf.

    Het begrip verwachte hoeveelheid is nodig omdat een definitie van aanwezigheid die zich enkel beperkt tot de feitelijke aanwezigheid op een bepaald tijdstip niet volstaat en dit omwille van twee redenen:

    • De eerste reden is dat het samenwerkingsakkoord niet alleen bestaande inrichtingen viseert maar ook geplande, nog op te starten inrichtingen of uitbreidingen. Voor deze inrichtingen voorziet het samenwerkingsakkoord een aantal verplichtingen vóór de opstart van de exploitatie van de inrichting of uitbreiding, dus vooraleer de gevaarlijke stoffen werkelijk aanwezig zijn. Om deze nieuwe inrichtingen te kunnen onderwerpen aan de verplichtingen, moet men uiteraard spreken van ‘verwachte’ hoeveelheden.
    • Een tweede reden is om te voorkomen dat de Seveso-status van een bedrijf continu zou fluctueren met de fluctuaties in de werkelijk aanwezige stoffen. Het is belangrijk dat de Seveso-status van een bedrijf een stabiel gegeven is. De verplichtingen van het samenwerkingsakkoord hebben immers een uitgesproken lange termijn karakter, in het bijzonder het nemen van de nodige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s te beheersen van zware ongevallen waarbij deze stoffen betrokken zijn. Vanuit dat oogpunt is het logisch dat de wetgever van de exploitant verwacht dat hij de aard en de maximale hoeveelheden van gevaarlijke stoffen die aanwezig kunnen zijn op het terrein in de kennisgeving vastlegt voor een langere termijn.

    In praktijk zullen technische, economische en commerciële randvoorwaarden bepalen wat de maximale hoeveelheid is die de exploitant vooropstelt en waarvoor hij de nodige beheersmaatregelen neemt. Het is die hoeveelheid die hij aangeeft in de Seveso-kennisgeving. Exploitanten kunnen op deze manier anticiperen op verwachte variaties in aard en hoeveelheden van gevaarlijke stoffen door schommelingen in vraag en aanbod. Bedrijven moeten alle nodige beheersmaatregelen treffen, zowel technisch als organisatorisch om de risico’s van zware ongevallen die met deze maximale kennisgegeven hoeveelheden samenhangen.

    In de exploitatievergunning van een bedrijf wordt ook een bovengrens vastgelegd aan de hoeveelheden die van bepaalde producten aanwezig mogen zijn in een bedrijf. Wanneer de vergunning goed is afgestemd op de reële activiteiten van een inrichting, komen deze bovengrenzen overeen met de hierboven beschreven maximaal te verwachten hoeveelheden. In dat geval ligt het voor de hand dat de exploitant bij de bepaling van de Seveso-status voor de aanmelding onder het samenwerkingsakkoord de vergunde hoeveelheden neemt.

    Het begrip gevaarlijke stoffen die kunnen ontstaan bij een verlies van controle over het proces vindt haar oorsprong in het Seveso-ongeval (1976) waar door een ongewenste reactie meer dan 1kg dioxine werd gevormd en vrijgezet. Het gaat om situaties waarbij omwille van de eigenschappen van de aanwezige stoffen of het gebruikte procédé strikte procescontrolemaatregelen noodzakelijk zijn om te vermijden dat bepaalde gevaarlijke stoffen gevormd worden (bijvoorbeeld door een ontbinding of andere ongewenste reacties). Uiteraard zal dit in de praktijk vooral van belang zijn, indien de mogelijke gevormde stoffen in het samenwerkingsakkoord een lage drempelwaarde hebben (zoals bijvoorbeeld de benoemde groep van polychloordibenzodioxines).