Interne dienst voor preventie en bescherming op het werk

Op deze pagina

    Principes

    Het principe van de enige dienst

    Elke onderneming of instelling moet een eigen interne dienst voor preventie en bescherming op het werk oprichten. Deze dienst moet de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers bijstaan bij de toepassing van de regelgeving inzake het welzijn van de werknemers. Het gaat hier om de eerste-lijnspreventie, waarbij gestreefd wordt naar een multidisciplinaire benadering van de problemen. De vroegere bedrijfsgeneeskundige dienst werd opgenomen in de interne dienst onder de vorm van een departement belast met het geneeskundig toezicht.

    Het principe van de dienst op het hoogste niveau, maar met een relatie met de overlegorganen

    De structuur van de interne dienst wordt nader bepaald in de artikelen 34 tot 37 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. De interne dienst moet opgericht worden op het hoogste niveau van de onderneming ook al zijn er comités voor preventie en bescherming op het werk, omdat de beleidsbeslissingen op dit niveau worden genomen. Bovendien moeten, in sommige gevallen, in de interne dienst afdelingen worden opgericht om de samenwerking tussen de comités en de interne dienst te bevorderen.

    In de privésector is de structuur van deze interne dienst afgestemd op de al dan niet aanwezigheid van een comité voor preventie en bescherming op het werk in de onderneming. Daarom wordt de structuur vastgesteld rekening houdend met de technische bedrijfseenheden, zoals zij zijn bepaald bij de oprichting van die comités.  De noodzaak om comité en interne dienst op elkaar af te stemmen vloeit voort uit de vaststelling dat het comité recht heeft op één en slechts één geprivilegieerde gesprekspartner.  Hierdoor kan de samenwerking tussen de interne dienst en het comité gemakkelijker verlopen.  Hieruit volgt dat de interne dienst in bepaalde gevallen uit afdelingen moet bestaan.  Deze structuur heeft ook gevolgen voor het aantal preventieadviseurs dat minimaal aanwezig moet zijn in de interne dienst.  Dit parallellisme wordt echter wel beperkt door het feit dat de "centrale dienst" voorrang heeft op de afdeling en er aldus binnen de interne dienst twee niveaus bestaan.  Dit is niet het geval voor de comités voor preventie en bescherming op het werk, die specifiek zijn voor een enkele technische bedrijfseenheid.  Wanneer er bijvoorbeeld voor de maatschappelijke zetel van een bedrijf een apart comité bestaat, heeft dit comité geen coördinerende rol ten opzichte van de comités van de exploitatiezetels.

    Voor de openbare diensten wordt voorzien in een gelijklopende structuur als deze die van toepassing is in de privésector en die gebaseerd is op hun eigen syndicaal statuut.  Ook hier moet de interne dienst op het hoogste niveau worden opgericht.  Concreet is dit het ressort van een hoog overlegcomité, zelfs wanneer dit hoog overlegcomité geen enkele bevoegdheid heeft inzake welzijn op het werk.  Het is dus een techniek om het hoogste niveau te omschrijven.

    Het principe dat de preventieadviseur tot het personeel van de werkgever behoort

    Dit principe wordt nader uitgewerkt bij de bespreking van de rechtspositie van de preventieadviseur (zie "De preventieadviseur" en "Statuut van de preventieadviseur").

    Het principe van de leiding van de interne dienst

    Is er in de interne dienst meer dan één preventieadviseur, dan wordt één van hen belast met de leiding van de dienst.  Zijn er binnen de dienst afdelingen opgericht en is er in een afdeling meer dan één preventieadviseur, dan wordt één van hen belast met de leiding van de afdeling.

    Het principe van de leiding van de dienst moet op een soepele wijze geïnterpreteerd worden en moet in overeenstemming met de specifieke organisatie van elke interne dienst worden uitgewerkt.  Er kan immers vastgesteld worden dat een afdeling enerzijds structureel afhankelijk is van de centrale dienst.  Deze afhankelijkheid slaat dan op de organisatie van de preventieactiviteiten die door de dienst worden uitgevoerd en waarbij er gestreefd moet worden naar een zekere eenheid van handelen.  Anderzijds is een afdeling ook structureel afhankelijk van de technische bedrijfseenheid waarvoor zij is opgericht, o.a. door de contacten met het comité voor preventie en bescherming op het werk en door de eigenheid van de activiteit die door deze technische bedrijfseenheid wordt ontplooid (bijvoorbeeld administratieve taken of productietaken).  Deze vorm van structurele afhankelijkheid kan tot gevolg hebben dat de afdeling in feite een grotere autonomie verwerft.  Rekening houdend met deze verschuivingen binnen de beide vormen van structurele afhankelijkheid, die kunnen leiden tot bepaalde vormen van autonomie, kan de leiding van een dienst verschuiven van een strikt hiërarchische vorm naar een meer coördinerende rol.  Ook de plaats van waaruit de dienst geleid wordt (maatschappelijke zetel versus exploitatiezetel) kan hierdoor worden bepaald.

    De keuze van de persoon die wordt belast met de leiding van de dienst kan worden beïnvloed door de discipline die het meest relevant is in de multidisciplinaire aanpak.

    Structuur

    De structuur van de interne dienst in de privésector

    De structuur kan in de privésector als volgt schematisch worden voorgesteld:

    • één werkgever zonder comité en met minder dan twintig werknemers = één dienst met minimum één preventieadviseur.  Deze persoon is in principe een werknemer verbonden met een arbeidsovereenkomst.  In dit geval mag de werkgever ook zelf de functie van preventieadviseur vervullen;
    • één werkgever zonder comité met meer dan twintig werknemers = één dienst met minimum één preventieadviseur.  Deze persoon is steeds een werknemer verbonden met een arbeidsovereenkomst.  Indien er meerdere preventieadviseurs zijn, wordt één van hen belast met de leiding van de dienst;
    • één werkgever met één comité = één dienst met minimum één preventieadviseur.  Indien er meerdere preventieadviseurs zijn, wordt één van hen belast met de leiding van de dienst;
    • één werkgever met verschillende comités = één dienst met een afdeling per comité. Er is ten minste één preventieadviseur per afdeling en één voor het geheel. Een werkgever met twee comités, bijvoorbeeld, moet een dienst oprichten met twee afdelingen. Aan het hoofd van elke afdeling staat een preventieadviseur, die ook in deze afdeling tewerkgesteld is. Eenzelfde preventieadviseur kan niet de leiding hebben van twee verschillende afdelingen. Er moet ook een preventieadviseur worden aangeduid die de leiding heeft van de interne dienst in haar geheel: in welke mate eenzelfde preventieadviseur de leiding kan hebben van het geheel en van een afdeling van de interne dienst, hangt af van de concrete situatie binnen de onderneming, en dit mag in geen geval de werking van de interne dienst in het gedrang brengen. Het is dus eventueel mogelijk dat eenzelfde preventieadviseur de leiding op zich neemt van de interne dienst als geheel en van één van de afdelingen ervan, op voorwaarde dat hij ook effectief in deze afdeling is tewerkgesteld;
    • indien voor verschillende werkgevers één comité wordt opgericht omdat ze één technische bedrijfseenheid vormen = één dienst met minimum één preventieadviseur. Indien er meer dan één preventieadviseur is, wordt één van hen belast met de leiding van de dienst.

    De organisatie van de afdelingen zelf wordt overgelaten aan de vrije keuze van de werkgever, in functie van de opdrachten die moeten worden vervuld. Is er in een afdeling meer dan één preventieadviseur, dan wordt één van hen belast met de leiding van de afdeling.

    De structuur van de interne dienst in de openbare sector

    Indien het syndicaal statuut van de wet van 19 december 1974 van toepassing is gelden de volgende regels:

    • verschillende hoog overlegcomités met één overheidsdienst = één interne dienst per hoog overlegcomité, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs;
    • één hoog overlegcomité met één overheidsdienst = één interne dienst;
    • één hoog overlegcomité met verschillende overheidsdiensten = één interne dienst per overheidsdienst;
    • één overheidsdienst met basisoverlegcomités voor ten minste 50 personeelsleden = één interne dienst met eventueel afdelingen.

    Indien een ander syndicaal statuut dat voorziet in maatregelen betreffende veiligheid en gezondheid, van toepassing is, gelden de volgende regels:

    • één overheidsdienst = één interne dienst;
    • één overheidsdienst met verschillende overlegorganen elk voor ten minste 50 werknemers = één interne dienst met eventueel afdelingen.

    Indien er geen syndicaal statuut is, of indien het syndicaal statuut niet voorziet in maatregelen betreffende veiligheid en gezondheid, geldt dezelfde regeling als voor de privésector.

    Opdrachten en taken

    De werkgevers worden ondergebracht in vier groepen (A, B, C en D) naargelang het aantal werknemers dat zij tewerkstellen en de aard van het risico waaraan werknemers zijn blootgesteld. Als de onderneming verschillende activiteiten heeft die niet allemaal hetzelfde risiconiveau hebben, geldt dat de indeling wordt gebaseerd op de activiteit(en) met het hoogste risico, rekening houdend met het totaal aantal aan die activiteit(en) blootgestelde werknemers. De overgang naar een andere groep kan echter ook het gevolg zijn van het totaal aantal in de onderneming tewerkgestelde werknemers, van zodra bepaalde grenzen (1000, 200) worden bereikt.

    • Groep A omvat de werkgevers die in totaal meer dan 1000 werknemers tewerkstellen. Dit aantal wordt verminderd tot 500, 200 of zelfs 50, als het aantal werknemers die bepaalde risicovolle activiteiten verrichten, deze grens bereikt (bv. 500 werknemers voor de industrie voor waterwinning, -zuivering en -distributie; 200 werknemers voor de bouwnijverheid; 50 werknemers voor de petrochemische industrie);
    • Groep B omvat de werkgevers die in totaal tussen de 200 en de 1000 werknemers tewerkstellen. Dit aantal wordt verminderd tot 100; 50 of zelfs 20, als het aantal werknemers die bepaalde risicovolle activiteiten verrichten, een bepaalde grens bereikt (bv. 100 werknemers voor de industrie voor winning, reiniging en distributie van water; 50 werknemers voor de bouwnijverheid; 20 werknemers voor de petrochemische industrie);
    • Groep C omvat de werkgevers die minder dan 200 werknemers tewerkstellen die geen specifieke risico's hebben;
    • Groep D omvat de werkgevers die minder dan 20 werknemers tewerkstellen en waar de werkgever zelf de functie van preventieadviseur vervult.

    De opdeling in groepen is van belang voor de vaststelling van de basisopdrachten die steeds uitgevoerd moeten worden door de interne dienst alsook voor de bepaling van de aanvullende opleiding van de preventieadviseur die al dan niet belast is met de leiding van de interne dienst.

    De opdrachten van de interne dienst bestaan in advies geven betreffende:

    • de medewerking aan de identificatie van de gevaren en het geven van advies over de risicoanalyse, het globaal preventieplan en het jaaractieplan;
    • deelnemen aan het onderzoek naar de oorzaken van de arbeidsongevallen;
    • het geven van advies over de verschillende thema's die betrekking hebben op de hele codex over het welzijn op het werk, met inbegrip van het werken met derden;
    • het geven van advies over het opstellen van instructies, over informatie, onthaal en vorming van de werknemers;
    • het ter beschikking staan van de aanwezige personen in de onderneming voor alle vragen met betrekking tot de toepassing van de wetgeving;
    • meewerken aan de toepassing van de maatregelen die genomen moeten worden bij ernstig en onmiddellijk gevaar, de uitwerking van de interne noodprocedures en de organisatie van de eerste hulp.

    Naast de voornoemde opdrachten hebben de preventieadviseurs-arbeidsartsen exclusieve opdrachten:

    • het onderzoek van de wisselwerking tussen de mens en de arbeid, en het onderzoek naar de harmonisering van beide;
    • het gezondheidstoezicht verzekeren;
    • toezicht houden op de organisatie van de eerste hulp en de dringende verzorging.

    Deze opdrachten resulteren in een aantal concrete taken, namelijk activiteiten die uitgevoerd moeten worden om de opdrachten te vervullen, zoals:

    • de uitvoering van het onderzoek van de arbeidsplaatsen en werkposten, op eigen initiatief, op verzoek van de werkgever, de werknemers of het comité;
    • ten minste één maal per jaar een grondig onderzoek verrichten van de arbeidsplaatsen en van de werkposten,
    • onderzoeken doen naar de arbeidsongevallen en incidenten, alsook alle andere onderzoeksdaden verrichten die als relevant worden beschouwd voor de verbetering van het welzijn van de werknemers;
    • analyses en controles uitvoeren of laten uitvoeren;
    • kennis nemen van de fabricageprocédés, werkmethodes, arbeidsprocessen en de andere elementen van de arbeidsorganisatie en ze onderzoeken, zodat maatregelen ter vermindering van de risico's kunnen worden voorgesteld;
    • bijhouden van de documentatie betreffende de wetgeving, de voorgeschreven documenten, de inventaris van bepaalde toestellen en machines, gevaarlijke stoffen en mengsels, en emissiepunten met betrekking tot de lucht- en waterverontreiniging;
    • het opstellen van de maandverslagen, driemaandelijkse verslagen, jaarverslagen en arbeidsongevallensteekkaarten;
    • follow-up van de klassieke procedure inzake "preventiebeleid";
    • bijhouden van de mededelingen aan de overheid.

    De preventieadviseurs-arbeidsartsen moeten erop toezien dat de werknemers de eerste hulp krijgen en ze moeten aangifte van beroepsziekten doen.

    Deze opdrachten en taken kunnen uitgevoerd worden door zowel de interne dienst als een externe dienst. Niettemin moeten bepaalde basistaken en -opdrachten steeds intern uitgevoerd worden. In groep A en B gaat het bijvoorbeeld om de risicoanalyse, de medewerking bij het onthaal van werknemers, de instructies en de opleiding. Wat de taken betreft, gaat het bijvoorbeeld om de procedure inzake aankoop van erbeidsmiddelen. Voor de werkgevers van groep C gaat het ook om bijvoorbeeld onderzoeken van de arbeidsplaatsen en taken in verband met de opmaak van verslagen.

    Wanneer een werkgever geen departement voor gezondheidstoezicht heeft, worden de opdrachten ervan vervuld door een externe dienst.

    De opdrachten met betrekking tot de risicoanalyse en bepaalde onderzoeken naar arbeidsongevallen moeten steeds uitgevoerd worden door een externe dienst bij de werkgevers van groep C, waar geen preventieadviseur met aanvullende opleiding aanwezig is en bij werkgevers van groep D.

    In alle gevallen heeft de interne dienst een belangrijke coördinatieopdracht wanneer een beroep gedaan wordt op een externe dienst.

    Adviezen van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk