Waarom een nieuwe tarifering voor externe diensten?

Op deze pagina

    Wettelijk basis: hoofdstuk III van boek II, titel 3 van de codex over het welzijn op het werk.

    De nieuwe regelgeving over de tarifering beoogt het financieringssysteem van de externe diensten te hervormen. Uit onderzoek bleek dat de oude tariferingsregeling niet meer voldeed aan de noden van werknemers, werkgevers en externe diensten: de nadruk lag te sterk op het periodiek gezondheidstoezicht, tot nadeel van de andere activiteiten, voornamelijk in het kader van het risicobeheer (risicoanalyse en het voorstellen van preventiemaatregelen). Bovendien was de oude regeling allesbehalve transparant te noemen, en was het voor werkgevers en externe diensten niet duidelijk welke prestaties juist tegenover de betaalde bijdrage stonden. In de nieuwe regelgeving wordt niet alleen een nieuwe berekeningsbasis voor de bijdrage aan de externe dienst voorgesteld; er wordt tevens vastgelegd welke prestaties de externe dienst moet leveren aan een werkgever in ruil voor deze bijdrage, met een betere spreiding van dit takenpakket over de verschillende welzijnsdomeinen.

    Vanaf 1 januari 2016 werd er een monitoringsysteem opgezet met het oog op de evaluatie van de nieuwe tariferingsregeling .

    Korte historiek

    Naar aanleiding van de invoering van het eenheidsstatuut eind 2013, heeft men ook het verouderde financieringssysteem van de externe diensten willen actualiseren. Dit zou gebeuren door het koninklijk besluit van 24 april 2014, dat werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 23 mei 2014. De datum van inwerkingtreding werd vastgelegd op 1 januari 2016. In dit koninklijk besluit werd een nieuwe berekeningsbasis voor de bijdrage aan de externe dienst voorgesteld. Het tarief zou niet langer meer afhangen van het al dan niet onderworpen zijn aan gezondheidstoezicht, maar zou variëren in functie van de activiteit van de onderneming en van het aantal tewerkgestelde werknemers. In concreto zou er een "standaard” en een “laag” tarief komen. Er werd tevens vastgelegd welke prestaties de externe dienst moet leveren aan een werkgever in ruil voor deze bijdrage, met een betere spreiding van dit takenpakket over de verschillende welzijnsdomeinen (psychosociale aspecten van het werk, gezondheid, ergonomie, veiligheid en arbeidshygiëne). In de mate dat er nog enige onzekerheid bleef bestaan over de financieringsstromen van en naar de externe diensten (bv. omwille van extrapolaties van bepaalde cijfergegevens die noodzakelijk waren omdat de concrete en volledige gegevens onmogelijk konden worden verkregen), was voorzien in een monitoring , gevolgd door een evaluatie: hieruit moest blijken of de voorgestelde tarieven op termijn werkbaar waren, en of het een globaal werkbaar, correct, evenwichtig en voor alle stakeholders billijk systeem van financiering was en het de doelstellingen van de preventie diende.

    Ingevolge het sociaal akkoord van de Groep van 10 van 2 maart 2015 diende deze regeling opnieuw te worden gewijzigd. In plaats van te werken met 2 niveaus van forfaitaire bijdragen en 2 (lagere) niveaus voor micro-ondernemingen, vroegen de sociale partners een aanpassing van het systeem van bijdragen voor de externe diensten, met name 5 niveaus van forfaitaire bijdragen en een voordelig tarief voor micro-ondernemingen, het invoeren van een prorata-regeling waarbij voor elke werknemer een bijdrage wordt betaald in functie van de duurtijd van zijn tewerkstelling, een monitoringssysteem met het oog op een eventuele latere aanpassing en een maximumfactuur.

    Dit heeft geleid tot het koninklijk besluit van 27 november 2015. Enkel voor wat betreft de maximumfactuur werd tussen de sociale partners overeengekomen om de afspraken hieromtrent niet op te nemen in het koninklijk besluit, maar verder te concretiseren d.m.v. een convenant tussen sociale partners en externe diensten.