Basiseisen

Op deze pagina

    Titel 1 inzake basiseisen betreffende arbeidsplaatsen van boek III van de codex over het welzijn op het werk verzamelt de algemene regels van toepassing op arbeidsplaatsen.

    Deze titel is, wanneer meer specifieke regels ontbreken, ook van toepassing op specifieke situaties opgenomen in andere wetgeving.

    Wordt als "arbeidsplaats" beschouwd: elke plaats die bestemd is als locatie voor werkplekken in gebouwen van de onderneming of inrichting, met inbegrip van elke andere plaats op het terrein van de onderneming of inrichting waartoe de werknemer in het kader van de uitvoering van zijn werk toegang heeft.

    Er worden vijf aspecten van arbeidsplaatsen geregeld: hun uitrusting, hun verlichting, hun luchtverversing, hun temperatuur en de sociale voorzieningen.

    Voor elk van deze aspecten stelt de regelgeving algemeen de doelstellingen vast die de werkgever moet bereiken, terwijl hij de middelen om ze te bereiken vrij kan kiezen. 

    Uitrusting van de arbeidsplaatsen  

    Voorschriften zijn vastgelegd op niveau van:

    • de elektrische installatie;
    • minimale afmetingen van lokalen en werkruimten;
    • schoonmaak en onderhoud;
    • vloeren;
    • wanden;
    • trappen, gaanderijen en platformen;
    • toegang tot daken;
    • ramen;
    • deuren en poorten;
    • wegen;
    • roltrappen;
    • laadkaaien;
    • het risico op vallen van personen of voorwerpen.

    Een beknopt overzicht vindt u in de fiche “elektrische installaties (PDF, 17.7 KB)” en de fiche “uitrusting van de arbeidsplaatsen (PDF, 187.53 KB)”.

    Verlichting  

    Indien de werkgever voldoet aan de normen NBN-EN 124 64-1 en NBN-EN 124 64-2, is hij verondersteld in regel te zijn inzake verlichting. Hij heeft de vrije keuze van middelen om dit te bereiken.

    Een beknopt overzicht vindt u in de fiche “verlichting (PDF, 152.02 KB)”.

    Wanneer de werkgever die normen niet wenst toe te passen, moet de verlichting tenminste beantwoorden aan de voorwaarden van bijlage III.1-2 van de codex.

    Luchtverversing en binnenklimaat

    De codex bevat een aantal specifieke regels m.b.t. de kwaliteit waaraan de binnenlucht in werklokalen moet voldoen, om de gezondheid van de werknemers beter te beschermen en ervoor te zorgen dat zij in gezonde en goede omstandigheden hun werk kunnen verrichten.

    De lucht ingesloten ruimtes kan immers vanuit verschillende bronnen worden verontreinigd:

    • De aanwezigheid van mensen is een belangrijke factor bij het bepalen van de binnenluchtkwaliteit, omwille van het uitademen van CO2 en vocht, geurstoffen, huidschilfers, haren en stofdeeltjes, maar ook omdat slechte verluchting ervoor zorgt dat virussen of bacteriën gemakkelijk overgedragen worden en andere mensen besmetten.
    • Daarnaast zijn er nog andere bronnen van verontreiniging die kunnen zorgen voor een slechte kwaliteit van de binnenlucht:
      • zo zullen ook printers en fotokopietoestellen, meubilair en aankleding zoals vloerbekleding, gordijnen, planten, enz. stoffen loslaten in de lucht (bv. vluchtige organische stoffen uit nieuwe meubels, niet goed onderhouden tapijten, schoonmaakproducten, stoffige kasten, enz.),
      • er kunnen stoffen vrijkomen tijdens werkprocessen,
      • er kan buitenlucht van slechte kwaliteit (door ozon, uitlaatgassen, fijn stof) worden aangevoerd,
      • een slecht onderhouden airco-installatie kan stof of micro-organismen verspreiden.

    Als deze verontreiniging niet wordt aangepakt, kan de kwaliteit van de binnenlucht waarin de werknemers hun werk verrichten, bij hen hinder veroorzaken, gaande van irritatie van ogen, neus en luchtwegen, allergische reacties, hoofdpijn, vermoeidheid en concentratiestoornissen, tot de snelle(re) verspreiding van virussen en andere ziektekiemen, dalende productiviteit en toename van het absenteïsme.

    De codex bepaalt dat de werkgever ervoor moet zorgen dat de werknemers in de werklokalen over een goede binnenluchtkwaliteit beschikken (art. III.1-34 van de codex) door de verontreiniging zoveel mogelijk aan de bron aan te pakken, conform de principes van de preventiehiërarchie. Daartoe moeten de verontreinigingsbronnen van de binnenlucht gekend zijn. Als uitgangspunt geldt dus – zoals steeds in de welzijnswetgeving – dat de werkgever een risicoanalyse moet uitvoeren van de binnenluchtkwaliteit om deze verontreinigingsbronnen te identificeren, en dat hij vervolgens maatregelen moet nemen om deze verontreinigingsbronnen aan te pakken, waarbij de CO2-concentratie in de werklokalen als maatstaf geldt.

    Risicoanalyse binnenluchtkwaliteit

    Om meer duidelijkheid te verschaffen over de risicoanalyse van de binnenluchtkwaliteit, vermeldt de codex een aantal voorbeelden van verontreinigingsbronnen waarmee de werkgever rekening moet houden bij de risicoanalyse (art. III.1-34, §2 van de codex):

    • de aanwezigheid en fysieke activiteit van personen,
    • de in de werklokalen aanwezige producten en materialen (zoals bouwmaterialen, vloerbekleding en aankleding, meubilair, planten en dieren, technische uitrusting, aanwezige toestellen, werktuigen en machines),
    • het onderhoud, het herstel en de reiniging van de arbeidsplaatsen,
    • de kwaliteit van de aangevoerde lucht als gevolg van infiltratie en ventilatie, verontreiniging en werking van het ventilatie-, luchtbehandelings- en verwarmingssysteem.

    De risicoanalyse beoogt zo na te gaan welke verontreinigingsbronnen aanwezig zijn en welke verontreiniging zij veroorzaken. Er moeten niet a priori metingen worden uitgevoerd: de codex (art. III.1-34, §2, tweede lid) verduidelijkt dat de risicoanalyse moet gebeuren:

    • door middel van visuele inspecties (bv. staan er planten, printers, …, is er vasttapijt, gordijnen, veel papier, stof, … , gaan de ramen open, is er natuurlijke of mechanische ventilatie),
    • door middel van controle van installaties en documenten (bv. debiet ventilatie-installatie, onderhoudsdocumenten),
    • met medewerking van de werknemers (bv. bevraging van de aanwezige werknemers, eventueel n.a.v. de jaarlijkse rondgang of a.h.v. een vragenlijst). Als er klachten zijn, kan men in een volgende fase metingen uitvoeren. De praktijkrichtlijn geeft verdere informatie over metingen en meettechnieken.

    Principes inzake CO2-concentratie in werklokalen

    Regel = CO2-concentratie is gewoonlijk lager dan 900 ppm

    De werkgever moet de nodige technische en/of organisatorische maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de CO2-concentratie in de werklokalen gewoonlijk lager is dan 900 ppm. Dit stemt overeen met een minimum ventilatiedebiet van 40m3 per uur per aanwezige persoon (art. III.1-34, §3, eerste lid van de codex).

    De parameter van 900 ppm is gebaseerd op een CO2-concentratie van 500 ppm boven de (algemeen aanvaarde) gemiddelde buitenconcentratie van 400 ppm. De CO2-concentratie is ‘gewoonlijk’ lager wanneer ze onder 900 ppm blijft gedurende 95% van de gebruikstijd, berekend over maximaal 8 uur, en uitgaande van een buitenconcentratie van 400 ppm. Als metingen echter aantonen dat de buitenconcentratie 400 ppm overstijgt, kan rekening worden gehouden met het verschil tussen 400 ppm en de werkelijke buitenconcentratie. Dit laat toe om rekening te houden met eventuele pieken in de buitenconcentratie, of met de gemiddeld hogere buitenconcentratie in stedelijk gebied, tenminste als die hogere buitenconcentratie blijkt uit metingen.

    De vermelding van het verluchtingsdebiet dat hiermee overeenkomt, vereenvoudigt de berekening voor het ontwerpen van gebouwen.

    Uitzondering: de CO2-concentratie is gewoonlijk lager dan 1200 ppm onder bepaalde voorwaarden

    De werkgever kan er echter ook voor kiezen om in de werklokalen een emissiearme omgeving te creëren door zoveel mogelijk verontreinigingsbronnen uit te schakelen of hun impact te verminderen, bv. geen vast tapijt of gordijnen, keuze voor emissiearme materialen voor verf, meubilair en binnenaankleding, door printers in afzonderlijke lokalen te plaatsen of ‘paperless’ te werken, enz.). In zo’n emissiearme omgeving is het minder noodzakelijk om te verluchten voor het verwijderen van alle mogelijke verontreiniging van de binnenlucht (vluchtige organische stoffen e.d.m.). Verluchting is in dat geval hoofdzakelijk nodig omwille van de menselijke aanwezigheid, op voorwaarde uiteraard dat de bezettingsgraad waarop de lokalen zijn berekend, niet wordt overschreden.

    Als de werkgever dus op basis van de risicoanalyse kan aantonen dat de werknemers een gelijkwaardige of betere bescherming genieten wat de binnenluchtkwaliteit betreft als gevolg van het uitschakelen of verminderen van zoveel mogelijk verontreinigingsbronnen, waardoor een emissiearme omgeving werd gecreëerd, volstaat het dat de CO2-concentratie in de werklokalen gewoonlijk lager is dan 1200 ppm, of dat er een minimumventilatiedebiet is van 25 m³ per uur per aanwezige persoon.

    Deze afwijkingsmogelijkheid vereist wel dat hierover voorafgaand het advies gevraagd wordt van het comité en van de bevoegde preventieadviseur.

    Op deze manier kunnen werkgevers ertoe worden aangezet zoveel mogelijk verontreinigingsbronnen in de werkomgeving aan te pakken, wat bijdraagt tot de bescherming van de gezondheid en tot een aangenaam binnenklimaat met gezondere en productievere werknemers.

    Oude versus nieuwe gebouwen

    Aangezien niet alle gebouwen onmiddellijk aan deze normen kunnen voldoen, wordt er een onderscheid gemaakt naargelang het gaat om nieuwe of om bestaande gebouwen.

    • Voor nieuwbouw (of voor fundamentele verbouwingen waarvoor een bouwaanvraag nodig was) na 1 januari 2020, moet de werkgever ervoor zorgen dat er kan worden voldaan aan één van de 2 voorgestelde systemen, hetzij 900ppm/40m³ ventilatiedebiet, of 1200ppm/25m³ debiet mits emissiearme werkomgeving.
    • Voor bestaande gebouwen die hier (nog) niet aan kunnen voldoen, moet een actieplan worden opgesteld in overleg met de bevoegde preventieadviseur en het comité, om ervoor te zorgen dat men op termijn wel aan deze normen voldoet, en in tussentijd de norm al zo dicht mogelijk benadert. De bedoeling is om met technische en/of organisatorische maatregelen zo dicht mogelijk bij één van beide systemen aan te sluiten, maar in de mate dat dit (nog) niet lukt, moet men een stapsgewijze planning opmaken om de situatie geleidelijk aan te verbeteren, met maatregelen op korte termijn (bv. door het voorzien van periodes om te verluchten (klaslokalen) of het verplaatsen van printers), op middellange termijn (bv. het beperken van het aantal personen in een bureau, de keuze voor emissiearme verf bij schilderwerken of van stenen vloeren i.p.v. vast tapijt) en op lange termijn (emissiearm meubilair, goede verluchtingsinstallaties). De idee is dat er telkens wanneer er aanpassingen aan de werklokalen worden gepland, ook wordt nagedacht over het verbeteren van het binnenklimaat. De resultaten van de risicoanalyse en het actieplan worden opgenomen in het globaal preventieplan.

    Een beknopt overzicht vindt u in de fiche "luchtverversing (PDF, 222.51 KB)".  

    Praktijkrichtlijn

    Verdere aanbevelingen voor de concrete, praktische toepassing van de wettelijke principes vindt u in de  Praktijkrichtlijn “Binnenluchtkwaliteit in werklokalen” (PDF, 1.15 MB) .

    De aanbevelingen in deze praktijkrichtlijn zijn gebaseerd op wetenschappelijk inzicht, praktijkervaring en consensus, en kunnen mee evolueren met de wetenschappelijke inzichten en de stand van de wetenschap. Zij kunnen bovendien worden aangevuld naarmate de kennis over de verschillende mogelijke verontreinigingsbronnen verbetert.

    Deze praktijkrichtlijn is het resultaat van de samenwerking tussen de administratie en een aantal stakeholders uit de academische wereld en uit de betrokken sectoren; zij werd ook voorgelegd aan de sociale partners. De aanbevelingen van de praktijkrichtlijn zijn in de eerste plaats bedoeld voor werkgevers en preventieadviseurs, maar kunnen ook interessant zijn voor andere betrokkenen zoals gebouwbeheerders en architecten, en ze kunnen ook voor inspecteurs een nuttig instrument vormen. De praktijkrichtlijn kan helpen bij het toepassen van de wettelijke regels rond ventilatie, maar doet uiteraard geen afbreuk aan de autonomie van de inspecteurs om de concrete situatie te beoordelen, bv. als de concrete situatie sterk afwijkt van de situatie waarvan wordt uitgegaan in de praktijkrichtlijn.

    Temperatuur  

    De werkgever moet ervoor zorgen dat de arbeidsplaatsen waar werkposten zijn ingericht voldoende thermisch geïsoleerd zijn, en dat de temperatuur afgestemd is op het menselijk organisme (zie artikel V.1-1, §1 van de codex).

    Een beknopt overzicht vindt u in de fiche “temperatuur (PDF, 112.43 KB)”.

    Sociale voorzieningen  

    De werkgever moet, in voorkomend geval, de werknemers de volgende sociale voorzieningen ter beschikking stellen:

    1. sanitaire voorzieningen, met inbegrip van kleedkamers, wastafels, douches en toiletten;
    2. een refter (behalve bij akkoord van het CPBW om er geen in te richten);
    3. een rustlokaal (te voorzien indien een risicoanalyse de noodzaak ervan doet blijken);
    4. een lokaal voor zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven (zie CAO 80 voor meer informatie);
    5. dranken (toegang tot drinkwater of een andere drank, afhankelijk van de aard van het werk en de aard van de risico’s).

    De sociale voorzieningen en de lokalen waarin ze zich bevinden moeten beantwoorden aan de minimumvoorschriften opgenomen in bijlage III.1-1 van de codex.

    Een beknopt overzicht vindt u in de fiches “kleedkamers (PDF, 65.84 KB)”, “wastafels (PDF, 70.85 KB)”, “douches (PDF, 62.91 KB)”, “toiletten (PDF, 128.95 KB)”, “refters (PDF, 65.56 KB)” en “rustlokalen (PDF, 137.15 KB)”.

    Adviezen van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk