Palliatief verlof
Op deze pagina
Algemeen principe
In de privé-sector heeft elke werknemer het recht om de uitvoering van zijn arbeidsprestaties volledig te schorsen of om zijn arbeidsprestaties te verminderen met de bedoeling zich te wijden aan de palliatieve verzorging van een persoon die aan een ongeneeslijke ziekte lijdt. Deze persoon hoeft geen familielid te zijn. In de openbare sector bestaat een analoog recht op palliatief verlof; dit luik wordt evenwel niet besproken in deze tekst. Voor meer informatie over het recht op palliatief verlof in de openbare sector dient men zich te wenden tot de betrokken openbare diensten.
Palliatieve verzorging is elke vorm van bijstand, dus zowel medische, sociale, administratieve als psychologische bijstand, en verzorging van personen die aan een ongeneeslijke ziekte in een terminale fase lijden.
Het palliatief verlof kan op één van de volgende manieren worden opgenomen:
- elke werknemer (voltijds of deeltijds) kan de arbeidsprestaties volledig schorsen gedurende een periode van maximum 1 maand per patiënt. Deze periode kan twee keer worden verlengd met 1 maand;
- elke voltijdse werknemer kan de arbeidsprestaties verminderen met 1/5 of ½ gedurende een periode van maximum 1 maand per patiënt. Deze periode kan twee keer worden verlengd met 1 maand;
- elke deeltijdse werknemer van wie het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een werknemer die voltijds is tewerkgesteld, kan de arbeidsprestaties verminderen tot de helft van een voltijdse betrekking tijdens een periode van maximum 1 maand per patiënt. Deze periode kan twee keer worden verlengd met 1 maand.
Het verlof gaat in op de eerste dag van de week volgend op de week waarin een attest van de behandelende geneesheer door de werknemer aan de werkgever werd overhandigd of, mits akkoord van de werkgever, op een vroeger tijdstip.
Verwittiging van de werkgever
De werknemer die zijn recht op palliatief verlof wil uitoefenen, dient een attest van de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft aan zijn werkgever voor te leggen. Uit dit attest moet blijken dat de werknemer zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
Ingeval de werknemer gebruik wil maken van de mogelijkheid om zijn verlof te verlengen met een maand, dient opnieuw een dergelijk attest te worden afgeleverd. Een werknemer kan maximaal 3 attesten afleveren voor de palliatieve verzorging van eenzelfde persoon.
Uitstel en weigering van het verlof
De uitoefening van het palliatief verlof kan, in zoverre voldaan is aan alle geldende voorwaarden, niet worden geweigerd noch worden uitgesteld door de werkgever.
Onderbrekingsuitkering
Meer informatie met betrekking tot het recht op de uitkeringen tijdens het palliatief verlof kan U vinden op de website van de RVA.
De aanvraag van de onderbrekingsuitkering moet worden ingediend aan de hand van formulieren die worden verstrekt door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een attest van de behandelende geneesheer van de patiënt. Ingeval van verlenging moet een nieuw attest worden voorgelegd.
Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
Wordt de arbeidsovereenkomst door de werkgever beëindigd door middel van een opzeggingstermijn tijdens een voltijds palliatief verlof, dan zal de opzeggingstermijn niet (verder) lopen tijdens de periode van het verlof. Dit laatste geldt niet ingeval van palliatief verlof in de vorm van een vermindering van de arbeidsprestaties; in dergelijk geval loopt de opzeggingstermijn gewoon verder.
Beëindigt de werkgever de arbeidsovereenkomst tijdens de periode van het palliatief verlof met een opzeggingsvergoeding, dan zal deze vergoeding gelijk zijn aan het lopend loon dat overeenstemt met het loon dat de werknemer op basis van zijn arbeidsovereenkomst zou hebben verdiend indien hij zijn arbeidsprestaties niet had onderbroken of verminderd in het kader van het palliatief verlof.
Let wel: een werknemer in palliatief verlof geniet een bijzondere ontslagbescherming (zie volgend punt).
Ontslagbescherming
De werknemer die zijn recht op palliatief verlof uitoefent, is beschermd tegen ontslag. De ontslagbescherming van de regeling van de loopbaanonderbreking is van toepassing. Dit houdt in dat de werkgever de arbeidsovereenkomst van de werknemer niet eenzijdig mag beëindigen gedurende de beschermingsperiode, behalve om een reden die vreemd is aan het palliatief verlof.
De beschermingperiode gaat in de dag van de schriftelijke kennisgeving aan de werkgever en eindigt drie maanden na het einde van het palliatief verlof.
Wordt de arbeidsovereenkomst van de werknemer na afloop van deze beschermingsperiode eenzijdig beëindigd door de werkgever nadat er tijdens de beschermingsperiode enige voorbereiding voor het ontslag werd getroffen (bv. het nemen van de ontslagbeslissing, het zoeken naar en het voorzien in een definitieve vervanging van de betrokken werknemer wegens de opname van palliatief verlof, bv. d.m.v. het plaatsen van een vacature voor een betrekking van onbepaalde duur), dan wordt dit gelijkgesteld met een ontslag tijdens de beschermingsperiode.
Is er sprake van een ontslag tijdens de beschermingsperiode of van een hiermee gelijkgesteld ontslag (omwille van de voorbereiding ervan tijdens de beschermingsperiode), dan is het aan de werkgever om de reden voor het ontslag te bewijzen. Indien de werknemer hem hierom verzoekt, is de werkgever ook verplicht om de werknemer schriftelijk in kennis te stellen van de redenen voor zijn ontslag.
Respecteert de werkgever deze ontslagbescherming niet, dan dient hij een forfaitaire vergoeding te betalen die gelijk is aan het loon van zes maanden, bovenop de vergoedingen die bij een verbreking van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer moeten worden betaald.
- Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen (B.S., 24 januari 1985), Hoofdstuk IV - Afdeling V, meermaals gewijzigd
- Koninklijk besluit van 22 maart 1995 inzake palliatief verlof en houdende uitvoering van artikel 100bis, § 4 van de herstelwet van 22/1/1985 houdende sociale bepalingen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2/1/1991