Normale arbeidsduurgrenzen - Minimumgrens per prestatie - Afwijkingen op de grens van 3 uren bij koninklijk besluit
Op deze pagina
Minimumgrens per prestatie: principe en afwijkingen
De duur van elke prestatie mag niet korter zijn dan 3 uren. Onder prestatie verstaat men een doorlopende werkperiode, eventueel onderbroken door een korte pauze (eetpauze, koffiepauze…).
Deze regel geldt voor alle werknemers en werkgevers die onderworpen zijn aan de bepalingen betreffende de arbeidsduur uit de arbeidswet van 16 maart 1971. Voor de werknemers die niet onder deze reglementering vallen, mag de duur van een arbeidsprestaties dus korter dan 3 uren zijn. Het gaat bijvoorbeeld om:
- de huisarbeiders;
- de dienstboden;
- de handelsvertegenwoordigers;
- de werknemers die een leidende functie uitoefenen of een vertrouwenspost bekleden;
- de personen die werkzaam zijn in een familieonderneming.
Van de minimumgrens van 3 uren per prestatie kan worden afgeweken in de gevallen voorzien door een koninklijk besluit of door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op het niveau van de sector of van de onderneming.
Afwijkingen op de grens van 3 uren bij koninklijk besluit
De duur van een arbeidsprestatie mag minder zijn dan 3 uren in de volgende bij koninklijk besluit vastgestelde gevallen :
1. De werknemers en de werkgevers uitgesloten uit het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, namelijk:
- de publieke sector, met uitzondering van het paramedisch personeel dat tewerkgesteld wordt door instellingen of personen die geneeskundige, profylactische of hygiënische verzorging verlenen, alsmede van de apothekers ;
- het rechtstreeks gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs.
2. Bepaalde werknemers uitgesloten uit de socialezekerheidsregeling voor werknemers:
- de werknemers die occasionele arbeid verrichten, namelijk een activiteit uitgevoerd ten behoeve van het huishouden van de werkgever of zijn gezin, met uitzondering van de manuele huishoudelijke activiteiten, voor zover de werknemer deze occasionele activiteiten niet beroepsmatig en op georganiseerde wijze in dit huishouden ontplooit en voor zover de activiteiten geen acht uren bij één of meerdere werkgevers overschrijden;
- de personen die prestaties leveren voor overheidsdiensten of activiteiten van openbaar nut tijdens de vakanties of buiten de normale werkuren, op voorwaarde dat hun tewerkstelling 25 arbeidsdagen gedurende een kalenderjaar niet overschrijdt: monitors en organisatoren van sportkampen tijdens de schoolvakanties of buiten de schooluren, personeel van de RTBF en van de VRT dat optreedt in de hoedanigheid van artiest, monitors en bewakers van vakantiekolonies en speelpleinen, animators en monitors van socioculturele activiteiten of die sportinitiatie verstrekken georganiseerd door scholen of erkende organisaties buiten de schoolperiode of de schooluren.
3. De werklieden waarvan het werk er uitsluitend in bestaat de lokalen waarin hun werkgever voor beroepsdoeleinden gehuisvest is, schoon te maken.
4. De werklozen die activiteiten verrichten in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen.
5. De werknemers die arbeidsprestaties verrichten in het kader van een gedeeltelijke werkhervatting met toelating van de adviserend arts van het ziekenfonds, mits toestemming van de werknemer.
- Artikel 21 van de arbeidswet van 16 maart 1971
- Koninklijk besluit van 18 juni 1990 tot vaststelling van de afwijkingen van de minimumgrens van de duur van de prestaties der werknemers