Scholingsbeding

Op deze pagina

    Definitie 

    Een scholingsbeding is een beding waarbij de werknemer, die gedurende de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst een specifieke vorming volgt op kosten van de werkgever, zich ertoe verbindt om aan deze laatste een gedeelte van de vormingskosten terug te betalen ingeval hij de onderneming verlaat voor het einde van de door de partijen overeengekomen periode.

    Het scholingsbeding kan in beginsel betrekking hebben op alle werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur.

    Bestaansvoorwaarden 

    De toepassing van het scholingsbeding is onderworpen aan de naleving van bepaalde geldigheidsvoorwaarden:

    • het jaarloon van de werknemer op wie het scholingsbeding van toepassing is, moet hoger zijn dan 41.969 € (bedrag van toepassing op 1 januari 2024). Dit bedrag is proportioneel van toepassing op deeltijdse werknemers. Die voorwaarde in verband met het jaarloon geldt echter niet indien het scholingsbeding betrekking heeft op een opleiding voor een beroep dat of een functie die voorkomt op de lijst van knelpuntberoepen of moeilijk in te vullen functies van de Gewesten.
    • de vorming moet de werknemer toelaten om nieuwe professionele competenties te verwerven die desgevallend ook buiten de onderneming kunnen gevaloriseerd worden;
    • de vorming dient ofwel tenminste 80 uren te bereiken ofwel een waarde hoger dan het dubbel van het gemiddeld minimum maandinkomen (zijnde 3.988,36 € op 1 november 2023).
    • de vorming mag niet voortvloeien uit een wettelijk of reglementaire bepaling om het beroep waarvoor de werknemer werd aangeworven te kunnen uitoefenen. Deze voorwaarde geldt echter niet wanneer het gaat om een vorming voor een beroep dat of een functie die voorkomt op de lijst van knelpuntberoepen of moeilijk in te vullen functies van de Gewesten.

    Wanneer de bovenvermelde voorwaarden niet vervuld zijn, wordt het scholingsbeding als onbestaand beschouwd wat betekent dat het geen enkel juridisch gevolg zal hebben. De beoordeling van de geldigheid van het beding gebeurt op het ogenblik waarop één van de partijen om de toepassing van het beding verzoekt. 

    Vormvoorwaarden

    Op straffe van nietigheid dient het scholingsbeding schriftelijk te worden vastgesteld, ten laatste op het ogenblik van de aanvang van de verstrekte opleiding in het kader van dit beding. Het geschrift moet individueel zijn. Het bestaan van een scholingsbeding kan niet voortvloeien uit een vermelding in het arbeidsreglement of een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op ondernemingsniveau.

    Dit geschrift dient een aantal verplichte vermeldingen te bevatten :

    • de omschrijving van de vorming, de duur en de plaats waar de vorming zal doorgaan;
    • de kost van deze vorming of in het geval waarin de kost niet kan worden bepaald in zijn geheel, een schatting van de waarde van de vorming. Het betreft hier enkel de reële kost van de vorming met uitsluiting van de verplaatsings- en verblijfsonkosten gedurende de duur van de vorming en van de verloning verschuldigd aan de betrokken werknemer in het kader van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst;
    • de begindatum en de geldingsduur van het scholingsbeding. De begindatum valt aan het einde van de vorming. De partijen dienen deze datum in onderling akkoord vast te stellen behalve wanneer de vorming aanleiding geeft tot het afleveren van een attest. In dat geval zal de begindatum van de gelding van het scholingsbeding samenvallen met de datum van de aflevering van dit attest;
    • het terug te betalen bedrag van een gedeelte van de scholingskosten waartoe de werknemer zich verbindt om dit te betalen na afloop van de vorming, dit bedrag wordt op degressieve wijze uitgedrukt in functie van de geldingsduur van het scholingsbeding.

    De geldingsduur van een scholingsbeding mag niet meer dan 3 jaar bedragen en moet proportioneel worden vastgesteld rekening houdend met de kost en de duur van de vorming.

    Het bedrag van terugbetaling verschuldigd door de werknemer in geval van niet-naleving van zijn verplichting mag niet meer bedragen dan :

    • 80% van de vormingskost in geval van vertrek van de werknemer voor 1/3 van de overeengekomen periode;
    • 50% van de vormingskost in geval van vertrek van de werknemer tussen 1/3 en 2/3 van de overeengekomen periode;
    • 20% van de vormingskost in geval van vertrek van de werknemer na 2/3 van de overeengekomen periode.

    Opdat het bedrag van de terugbetaling evenwel niet te aanzienlijk zou zijn vergeleken met het loon van de werknemer, mag dit bedrag nooit meer dan 30% van het jaarlijks loon van de werknemer bedragen. 

    Uitwerking

    Het scholingsbeding heeft geen uitwerking wanneer een einde wordt gesteld aan de arbeidsovereenkomst:

    • gedurende de eerste 6 maanden vanaf de aanvang van de overeenkomst;
    • na die periode door de werkgever zonder dringende reden;
    • na die periode door de werknemer omwille van een dringende reden;
    • als gevolg van een herstructurering in de onderneming zoals bedoeld door de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact en zijn uitvoeringsbesluiten. 

    Verboden scholingsbeding

    Kunnen niet het voorwerp uitmaken van een scholingsbeding: de opleidingen die gratis moeten aangeboden worden door de werkgever in toepassing van een wettelijke regeling of een collectieve arbeidsovereenkomst en die noodzakelijk zijn voor de werknemer om het werk waarvoor hij is aangeworven, uit te voeren.