Opzeggingstermijnen - ontslag door de werknemer
Op deze pagina
De werknemer die zijn ontslag wil geven moet de opzeggingstermijn naleven die vermeld wordt in onderstaande tabel. Deze opzeggingstermijnen worden uitgedrukt in weken en worden bepaald op basis van de anciënniteit die de werknemer in de onderneming heeft verworven. De opzeggingstermijn bedraagt maximaal 13 weken.
Deze regeling is van toepassing op zowel arbeiders als bedienden en dit ongeacht de datum waarop de arbeidsovereenkomst is aangevangen.
Anciënniteit |
Opzegging door de werknemer (in weken) |
Van 0 tot minder dan drie maanden |
1 |
Van drie maanden tot minder dan zes maanden |
2 |
Van zes maanden tot minder dan twaalf maanden |
3 |
Van twaalf maanden tot minder dan 18 maanden |
4 |
Van 18 maanden tot minder dan 24 maanden |
5 |
Van 2 jaar tot minder dan 4 jaar |
6 |
Van 4 jaar tot minder dan 5 jaar |
7 |
Van 5 jaar tot minder dan 6 jaar |
9 |
Van 6 jaar tot minder dan 7 jaar |
10 |
Van 7 jaar tot minder dan 8 jaar |
12 |
Vanaf 8 jaar |
13 |
Voorbeeld: Een werknemer wordt aangeworven op 1 maart 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Hij neemt ontslag door middel van een opzeggingstermijn die begint te lopen op 1 september 2014. Rekening houdende met het feit dat anciënniteit wordt berekend van een bepaalde datum tot de dag vóór dezelfde datum, heeft de werknemer 6 maanden anciënniteit verworven (van 1 maart 2014 - 1ste dag van de arbeidsrelatie - tot 31 augustus 2014 - de laatste dag vóór de aanvangsdatum van de opzeggingstermijn). Hij valt dus in de schijf van 6 maanden en minder dan 12 maanden anciënniteit. De werknemer moet een opzeggingstermijn van drie weken naleven.
- Opzeggingstermijnen - Overeenkomst aangevangen vanaf 01/01/2014 - Ontslag door de werknemer