De studie bekijkt de activering van werklozen en leefloongerechtigden in België vanuit verschillende invalshoeken. Vooreerst wordt vastgesteld dat de opvolging van de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt sterk verschilt, waarbij de centrale aansturing voor de werkzoekenden afsteekt tegenover de grote lokale autonomie van de OCMW’s tegenover de leefloongerechtigden. In het algemeen wordt wel een tendens naar een versterkte individuele begeleiding vastgesteld.
De studie wijst erop dat de samenwerking tussen met name de OCMW’s en de werkgelegenheidsdiensten (RVA en regionale bemiddelingsdiensten) niet optimaal verloopt. De bestaande praktijk en een aantal goede voorbeelden van een betere samenwerking komen in de studie aan bod.
Wat de activeringsmaatregelen betreft, bekijkt de studie de trajecten die deelnemers aan de maatregelen doorlopen in kaart gebracht. Daarbij wordt vastgesteld dat de kans op werk kleiner is voor leefloners dan voor werklozen, wat minstens voor een deel kan worden verklaard door het opzet van sommige maatregelen waarbij de afloop ook het einde van de tewerkstelling inhoudt. In vrijwel alle gevallen levert een activeringsmaatregel ook een verbeterde inkomenspositie op, al wordt een deeltijdse tewerkstelling niet voor alle groepen in dezelfde mate financieel aangemoedigd.
De studie besluit met beleidsaanbevelingen, die zich vooral richten op een betere afstemming van de verschillende stelsels.
Auteurs: Kristel Bogaerts, Ive Marx, Dieter Vandelannoote en Natascha Van Mechelen
Publicatiedatum: juli 2010
Publicatie: Activering bij werkloosheid en recht op maatschappelijke integratie. (PDF, 1.88 MB)