2019 - Onderzoek over burn-out in de Belgische bevolking

Hoofdthema

2019 Onderzoek over burn-out in de Belgische bevolking

Subthema

In 2010 heeft de FOD Werkgelegenheid aan onderzoekers gevraagd om een onderzoek te voeren naar burn-out. Het rapport is beschikbaar op de website van FOD Werkgelegenheid: 2010 – Burn out bij de Belgische beroepsbevolking.

Op basis van een literatuurstudie heeft dit onderzoek het mogelijk gemaakt de diverse begrippen te verduidelijken: burn-out, stress, depressie, fibromyalgie, chronische vermoeidheid, werkverslaving. Ook de belangrijkste risicofactoren voor burn-out werden geïdentificeerd. Een instrument voor een vroege opsporing van burnout werd ook ontwikkeld. Deze tool, in de vorm van een fiche, werd gebruikt door de huisartsen en de arbeidsgeneesheren om gevallen van burnout bij werknemers die zich op hun raadpleging aanboden op te sporen.

Het voornaamste resultaat van het veldonderzoek is:

Gedurende de drie maanden van het onderzoek, werden 1 089 gevallen van burn-out (op basis van het klinisch oordeel van het verzorgingspersoneel) geregistreerd onder de 135.131 door de deelnemende artsen gemeld patiëntencontacten. Algemeen gesproken bedraagt de prevalentie van burnout in het monster aldus 0,8%.

In 2012, hebben de FOD Werkgelegenheid en de FOD Volksgezondheid een tweede onderzoek gefinancierd naar burn-out in de ziekenhuissector. Het in 2013 gepubliceerd rapport is beschikbaar op de website van de FOD Werkgelegenheid: 2013 - Burnout bij de artsen en de verpleegkundigen.

Het voornaamste resultaat van dit onderzoek is:

196 ziekenhuizen werden uitgenodigd, 5833 respondenten onder wie 79,5% verpleegkundigen (n = 4635) en 20,5% artsen (n = 1198), 73,8% vrouwen (n = 4307) en 26,2 % mannen (n = 1531). Het blijkt dat 6,6% lijdt aan burnout en dat 13,5% tot de risicogroep behoort.

Afgezien van deze twee onderzoeken, één uit 2010 en één uit 2012, zijn er, voor zover de FOD Werkgelegenheid bekent, geen andere gegevens over de prevalentie van burnout in België.

Het doel van deze opdracht is om recente gegevens voor België te verzamelen, niet alleen over de prevalentie van burnout, maar ook over de voornaamste arbeidsgerelateerde mentale aandoeningen. Het woord "burnout" is uitgegroeid tot een in de media vaak gebruikt begrip, zowel in het bedrijfsleven als door het grote publiek wordt elk arbeidsgerelateerd ongemak vaak als burn-out afgedaan. Het is dan ook zaak om niet alleen de primaire of secundaire preventie, maar ook de werkhervatting na een lange afwezigheid duidelijk te benoemen. De duur van de arbeidsongeschiktheid als gevolg van burn-out kan immers variëren van enkele weken tot enkele maanden.

Timing

2017-2019

Opdrachtgever

Directie van het onderzoek over de verbetering van de arbeidsomstandigheden (DiOVA)

Onderzoeksteam

  • Isabelle Hansez, Ulg, unité de valorisation des ressources humaines (VALORH)
  • Dorina Rusu, Ulg, département des sciences de la santé publique, médecine du travail et environnementale
  • Pierre Firket,CITES clinique du stress, ISOSL secteur santé mentale
  • Lutgart Braeckman, UGent, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen- Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde

Onderzoeksopzet

Doelstellingen

Het multidisciplinaire consortium bestaande uit de professoren Isabelle Hansez en Dorina Rusu van de Universiteit van Luik, professor Pierre Firket van de Cites - Stress & Work Clinic en professor Lutgart Braeckman van de Universiteit van Gent, werd geselecteerd om het onderzoek uit te voeren met de volgende twee doelstellingen:

  • het meten van de prevalentie van burn-out en van personen die lijden aan een malaise op het werk in België;
  • het aanpassen van de vroege detectietool voor burn-out die in 2013 is opgemaakt om patiënten / werknemers, huisartsen en bedrijfsartsen te helpen bij het stellen van de diagnose.

Het project verloopt in verschillende fasen:

  • het maken van een overzicht van de wetenschappelijke literatuur van de afgelopen vijf jaar over burn-out en de daarmee samenhangende psychische stoornissen (stress, depressie, werkverslaving, chronische vermoeidheid, fibromyalgie, brown-out, bore-out);
  • het verduidelijken van populaire concepten zoals bore-out of brown-out;
  • de omvang van burn-out in de Belgische bevolking meten;
  • het aanpassen van de detectietool voor artsen om burn-out in een vroeg stadium te kunnen detecteren.

De huidige samenvatting omvat:

  • een update van de definitie van burn-out;
  • een overzicht van de oorzaken, klachten en gevolgen van burn-out;
  • een update van de elementen die de differentiële diagnose van burn-out mogelijk maken met andere algemene psychopathologische of werkgerelateerde psychologische aandoeningen;
  • een beschrijving van de methodologie;
  • een vergelijkende analyse van burn-outgevallen vastgesteld tijdens de consultaties door de huisarts en de arbeidsarts in de periode 2010-2018;
  • een analyse van het belang van het gezamenlijk gebruik van twee instrumenten voor het vaststellen van burn-out, namelijk het klinische oordeel van artsen en de zelfgerapporteerde evaluatie door werknemers;
  • een korte discussie.

De bijgewerkte versies van de tool voor vroege detectie en de gebruikershandleiding zijn als bijlagen aan deze samenvatting toegevoegd.

Resultaten

1. Wat omvat de term “burn-out”? 

Er bestaat geen eenduidige definitie van burn-out (Manzano-Garci & Ayala-Calvos, 2013). Burn-out kan echter worden omschreven als een toestand (beoordeeld op een bepaald moment) of als een proces dat zich in de loop van de tijd verder zet.

2. Burn-out: zijn oorzaken, klachten en gevolgen

Aan de hand van een literatuurstudie werd nagegaan welke nieuwe studies er sinds 2013 gepubliceerd zijn. Via dit literatuuroverzicht werd de vroege “burn-out” detectietool op punt gesteld en geactualiseerd. Bovendien geeft het de lezer een bijgewerkt overzicht van burn-out onderzoek uitgevoerd tussen 2013 en 2017.

2.1 De oorzaken van burn-out: situationele factoren en individuele factoren.

2.2 Klachten van burn-out: de literatuur van 2013 tot 2017 bevestigt de relevantie van het onderscheiden van de lichamelijke-, cognitieve- / gevoelsmatige- en gedragsmatige klachten van burn-out.

2.3 De gevolgen van burn-out: Recente literatuur bevestigt de toename van het ziekteverzuim en de bijbehorende kosten.

3. Differentiële diagnoses voor burn-out 

De update van het literatuuroverzicht in 2018 maakte het mogelijk om de differentiële diagnose met vermoeidheid en werkverslaving te verfijnen en om bore-out, brown-out en problemen veroorzaakt door levensgebeurtenissen aan de differentiële diagnose toe te voegen.

4. Methode voor het verzamelen van de gegevens 

Eén van de doelstellingen van het project was om zoals in 2010 de omvang van burn-out in België in kaart te brengen. Gezien de moeilijkheid om voldoende artsen te recruteren voor het project, was het in het huidig onderzoek niet mogelijk om de prevalentie van burn-out te berekenen. Er kon wel een analyse gemaakt worden van de evolutie tussen 2010 en 2018 van de individuele en werkgebonden kenmerken van de werknemers met een malaise op het werk. Daarnaast kon ook het belang aangetoond worden van het gezamenlijk gebruik van twee diagnostische instrumenten namelijk het klinische oordeel van de arts via de vroege detectietool van burn-out en het gebruik van een zelfrapportage vragenlijst door de patiënt.

5. Vergelijkende analyse 2010-2018 van de verzamelde burn-out gevallen door de huisartsen en arbeidsartsen 

  • In totaal zijn 190 fiches van vroege detectie van burn-out verzameld (145 ingevuld door arbeidsartsen en 45 door huisartsen).
  • In 2010 en in 2018, zijn stress (63.3% in 2018) en uitputting (53.2% in 2018) de meest gemelde klachten. We merken op dat asthenie, de minst voorkomende klacht in 2010 en in 2018, toch in meer dan een derde van de gevallen voorkomt.
  • Tussen 2010 en 2018, merken we een toename in de frequentie van het optreden van symptomen. Een eerste verklaring zou kunnen zijn dat de artsen in hun analyses vaker rekening houden met cognitieve, affectieve en gedragsmatige symptomen, terwijl ze zich in 2010 vooral richtten op lichamelijke symptomen om een diagnose te stellen. Bepaalde lichamelijke symptomen zoals de daling van energie en vermoeidheid komen ook vaker terug in de diagnose van artsen in 2018 (respectievelijk 71.8% en 62.2%) ten overstaan van 2010 (respectievelijk 53% en 45.7%). Het feit dat uitputting als een centraal kenmerk van burn-out wordt beschouwd, kan de aanwezigheid van deze laatste twee symptomen verklaren. Het piekeren, een symptoom dat is toegevoegd naar aanleiding van de actualisatie van de fiche voor detectie, is aanwezig in meer dan de helft van de gevallen 54.8% in 2018, wat het belang ervan bevestigt.
  • 83.51% van de gevallen van zich slecht voelen op de werkplek vindt hoofdzakelijk zijn oorsprong in het werk. Werkdruk verschijnt in 2010 en 2018 als het meest frequent gerapporteerde probleem (respectievelijk 57.9% en 68,6% van de gevallen). Gebrek aan hiërarchische ondersteuning en erkenning zijn de ontbrekende hulpbronnen die het meest vermeld worden zowel in 2010 (respectievelijk 63,8% en 63.8%) als in 2018 (respectievelijk 47.4% en 52.1%). Het verlies aan betekenis op het werk dat is toegevoegd aan de fiche voor vroege detectie verschijnt in meer dan een kwart van de gevallen.
  • 64.1% van de werknemers op raadpleging bij de arbeidsarts worden beschouwd als arbeidsgeschikt.

 6. Analyse van het belang van een gezamenlijk gebruik van het klinisch oordeel van de artsen en van de zelfrapportage 

  • Door de diagnose van de arts (burn-out of geen burn-out) en de score bekomen op de zelf- rapportage vragenlijst (laag, gemiddeld of hoog) met elkaar te spiegelen, krijgen we 6 groepen.
  • Als resultaat van deze analyses kunnen we drie profielen onderscheiden:
    • gevallen waarbij het risico op burn-out laag is;
    • gevallen waarbij het risico op het ontwikkelen van een burn-out aanwezig is;
    • gevallen waarbij het risico op het ontwikkelen van een burn-out groot is. 
 

 

 

Zelfrapportage (score) 

 

 

Laag

Gemiddeld

Hoog

Diagnose van de arts (fiche voor detectie)  

Burn-out

N= 0 ; 0%

N=28 ; 22%

N=50 ; 39%

Geen burn-out

N=9 ; 7%

N=25 ; 20%

N=15, 12%

  • Het is duidelijk dat we niet precies weten wat de echte diagnose is van de patiënten die de artsen hebben gezien. Anderzijds hebben we twee gestelde diagnoses (die van de arts en die via de zelfrapportage vragenlijst) tot onze beschikking. We kunnen dus twee analyses realiseren. In de eerste zullen we ervan uit gaan dat de zelfrapportage vragenlijst ons de werkelijke toestand van de patiënt weergeeft en zullen we analyseren in hoeverre de conclusie van de arts, via de tool voor vroege detectie van burn-out, overeenkomt met de resultaten van de zelfrapportage vragenlijst. In de tweede analyse zullen we uitgaan van de tegenovergestelde aanname, namelijk dat het klinisch oordeel van de arts de werkelijke toestand van de patiënt weergeeft en zullen we onderzoeken in welke mate de score verkregen op de zelfrapportage vragenlijst overeenkomt met de diagnose van de arts.

7. Discussie 

De resultaten van dit onderzoek leiden tot meerdere vaststellingen.

Ten eerste, stellen we in de vergelijkende analyse tussen 2010 en 2018, weinig veranderingen vast. We merken echter op:

  • De meeste symptomen worden in 2018 frequenter door artsen gemeld dan in 2010. Dit wijst erop dat ze, tijdens het gesprek met de werknemers, een hoger aantal symptomen per consult melden om een diagnose van burn-out te stellen.
  • Overleg met de arbeidsarts/ huisarts komt in 2018 vaker samen voor met consultaties bij psychologen of psychiaters (vergeleken met 2010), wat de noodzaak onderstreept aan multidisciplinaire zorg in de begeleiding van patiënten met psychische problemen op het werk.
  • De doelpopulaties van de twee onderzoeken zijn echter verschillend. De studie van 2010 was gebaseerd op deelnemers die voornamelijk bestonden uit arbeiders en afkomstig waren uit de publieke sector waren, terwijl de studie van 2018 meer deelnemers omvat die in loondienst zijn en afkomstig zijn uit de privé-sector. De waargenomen verschillen kunnen dan ook een verschil tussen de onderzochte populaties weerspiegelen.

De studie toont ook het belang aan van het gezamenlijk gebruik van twee diagnostische instrumenten, namelijk het klinische oordeel van de gezondheidswerker met behulp van de vroege detectietool van burn-out en een zelfevaluatievragenlijst in te vullen door de werknemer. Artsen die moeite hebben met het diagnosticeren van burn-out kunnen de zelfrapportage vragenlijst gebruiken om een diagnose te bevestigen of te verwerpen. Aan de andere kant kan de arts bepalen of een hoge score op de zelfrapportage vragenlijst mogelijks verklaard kan worden door een andere diagnose (bijv. depressie, posttraumatische stress).

Ten slotte, toonde de studie ons het belang aan van het invullen van de tool voor de vroege detectie van burn-out. Ook het toevoegen van de variabelen 'piekeren' aan de symptomen en 'verlies van betekenis' in de werkgerelateerde factoren was zinvol. Het toevoegen van de variabele 'afwezigheid van taken' lijkt achteraf niet relevant te zijn omdat deze weinig gerapporteerd werd.

Er zijn meerdere beperkingen te vermelden: 

1. De lage deelname aan het onderzoek door de artsen, waardoor de steekproef van artsen niet representatief is voor de bevolking, wat kan worden verklaard door de volgende redenen:

  • De methodologie die in deze enquête wordt voorgesteld, kan ingewikkeld en moeilijk toepasbaar lijken vanwege tijdsgebrek.
  • Sommige artsen gaven te kennen dat ze zich schaamden om hun patiënten documenten te laten ondertekenen.
  • Sommige patiënten wilden geen documenten ondertekenen uit angst om te worden geïdentificeerd via hun naam of handtekening. 

2. We konden de prevalentie van burn-out in de Belgische bevolking niet berekenen, omdat de steekproefomvang te klein is om als representatief te worden beschouwd.

3. Het gebruik van twee zelfrapportage vragenlijsten: één externe dienst voor preventie en bescherming op het werk had gevraagd om de UBOS te gebruiken in plaats van de OLBI. Daarom dienden we ons te baseren op twee vragenlijsten in de vergelijking tussen de diagnose van de arts en de zelfbeoordeling van de patiënt.  

4. Aangezien de studie plaatsvond gedurende drie maanden en op twee verschillende tijdstippen, kunnen de verzamelde gegevens misschien eerder het tijdsmoment van het jaar weergeven (einde van de winter en vroege lente).

Publicaties

Evolutie 2010-2018 van burn-out in België en belang van het gezamenlijk gebruik van twee diagnostische hulpmiddelen, 2019, Prof. Isabelle Hansez, Prof. Dorina Rusu, Prof. Pierre Firket, Prof. Lutgart Braeckman

Bijkomende inlichtingen

Indien u meer informatie wenst over dit onderzoek of de publicaties, neem dan contact op met de Directie van het Onderzoek over de Verbetering van de Arbeidsomstandigheden (DIOVA), E. Blerotstraat 1 - 1070 Brussel, alain.piette@werk.belgie.be.