2019 - Analyse van de monitoringsindicatoren van de Externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk

Hoofdthema

Analyse van de monitoringsindicatoren van de Externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk 

Subthema

Het koninklijk besluit van 27 november 2015 heeft hoofdstuk III van boek II, titel 3 “Verplichte forfaitaire minimumbijdragen uit hoofde van de prestaties van de externe diensten” (het vroegere koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk) van de codex over het welzijn op het werk vervangen.

Met deze aanpassingen werd het financieringssysteem van de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk grondig hervormd. Na onderzoek was immers gebleken dat de vroegere tariefregeling niet meer beantwoordde aan de huidige behoeften van de werknemers, werkgevers en externe diensten; de nadruk werd te sterk gelegd op het periodieke gezondheidstoezicht, ten nadele van de andere activiteiten, voornamelijk in het kader van het risicobeheer (risicoanalyse en voorstellen van preventiemaatregelen). Bovendien kon de oude reglementering allesbehalve transparant worden genoemd, en het was niet evident voor de werkgevers en de externe diensten om te weten welke prestaties overeenstemden met de betaalde bijdrage. De huidige regeling bepaalt niet alleen een nieuwe berekeningsbasis voor de bijdrage aan de externe dienst, maar legt ook de prestaties vast die de externe dienst moet verstrekken aan een werkgever in ruil voor deze bijdrage, wat een betere verdeling moet toelaten van dit geheel van taken onder de verschillende domeinen van het welzijn op het werk.

Aanvullende informatie over de sinds 1 januari 2016 van toepassing zijnde tariefregeling is beschikbaar in de rubriek Thema's > Welzijn op het werk > Organisatorische structuren > Externe dienst voor preventie en bescherming op het werk > Tariferingsregeling vanaf 2016.

Ingevolge deze grote veranderingen en om duidelijkheid te krijgen over mogelijke gevolgen op het terrein werd een Vaste Commissie Tarieven en Prestaties opgericht binnen de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk bij ministerieel besluit van 2 juni 2016.

Deze Vaste Commissie wordt belast met de monitoring van de concrete toepassing door de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk en de aangesloten werkgevers van hoofdstuk III van boek II, titel 3 “Verplichte forfaitaire minimumbijdragen uit hoofde van de prestaties van de externe diensten” van de codex over het welzijn op het werk, in het bijzonder wat betreft de tarieven en prestaties, met het oog op de evaluatie van de bepalingen in dit hoofdstuk.

De Directie van het Onderzoek over de Verbetering van de Arbeidsomstandigheden (DIOVA) van de AD HUA kreeg als opdracht om de analyse van de monitoringsindicatoren uit te voeren om de Vaste Commissie Tarieven en Prestaties te helpen bij de analyse van de indicatoren om de impact van de nieuwe tariefregeling te onderzoeken.

Timing

2018-2019

Opdrachtgever

Directie van het onderzoek over de verbetering van de arbeidsomstandigheden (DiOVA)

Onderzoeksteam

Lize Hermans, Sciensano

Alain Piette, DIOVA, FOD Werkgelegenheid

Onderzoeksopzet

Doelstellingen

TARIEVEN

1.       Betalen de ondernemingen meer voor hun forfait?

2.       Betalen de ondernemingen meer voor hun totaalfactuur?

3.       Zou het aantal werkgevers hebben geschommeld in elke EDPB, en bijgevolg het aantal werknemers die afhangen van de EDPBW?

4.       Zou het aantal werknemers zijn verminderd met de nieuwe tarificatie?

5.       Is het bedrag voor prestaties bovenop het forfait gestegen of gedaald?

6.       Werd de tarificatie in de 100 grootste ondernemingen (op basis van aantal werknemers) vastgelegd zonder rekening te houden met het aantal werknemers?

7.       Binnen een sector, zouden de grote ondernemingen een lager tarief genieten dan de kleine ondernemingen?

PRESTATIES

8.       Zijn de prestaties in ondernemingen C-&D gedaald?

9.       Zijn de prestaties in AB&C+ ondernemingen veranderd?

10.    Zijn de bijkomende prestaties bij de prestaties in verband met de forfaitaire bijdrage gedaald of gestegen?

11.    De prestaties tussen C- en C+ ondernemingen zouden moeten worden vergeleken.

12.    Het gezondheidstoezicht van de meest precaire werknemers zou sterk gedaald zijn.

VERBAND TARIEVEN EN PRESTATIES

13.    Volgt de evolutie van de tarieven de evolutie van de prestaties?

14.    Zouden er meer collectieve dan individuele prestaties zijn geleverd?

15.    Bestaan er akkoorden in de ondernemingen over een uurtarief voor de prestatie van bepaalde disciplines voor een bepaald aantal uren?

Methode

Binnen deze vaste commissie werd een tijdelijke werkgroep opgericht waarvan Co-Prev en de sociale partners deel uitmaakten. Deze werkgroep is verscheidene malen bijeengekomen om een lijst op te maken van de indicatoren die nuttig zijn voor de monitoring van de tarieven en prestaties. Het betreft een lijst van 99 indicatoren (Bijlage 1). Er werd gevraagd aan de externe diensten om de gegevens betreffende de 99 indicatoren in te vullen voor de aangesloten ondernemingen in 2014, 2015 en 2016. Deze gegevens dienden aangeleverd te worden in twee fases: juni 2017 en december 2018. Het betreffen gegevens van ± 200 000 ondernemingen.

Resultaten

Eerst werd er gefocust op de evolutie van de totaalfactuur en het forfait. Volgens de analyses zou de totaalfactuur afgenomen zijn in AB&C+ ondernemingen en gestegen zijn in C-&D ondernemingen. Verder doen deze data vermoeden dat de kleine ondernemingen €10.25 per werknemer meer betaalden in 2016 dan de grote ondernemingen. Wanneer we kijken naar het forfait in de verschillende tariefgroepen, dan zien we dat in 2016 het forfait per werknemer in bijna alle tariefgroepen (uitgezonderd tariefgroep ‘2 micro’) lager lag dan het minimum forfait per werknemer. Dat zou deels te wijten kunnen zijn aan het toepassen van de prorata-regeling. Verder zien we dat de microtariefgroepen in totaal meer betaalden dan de gewone tariefgroepen. Dit zou veroorzaakt kunnen worden doordat andere kosten buiten het forfait (bijvoorbeeld dossierkosten) zwaar doorwegen in de micro-ondernemingen.

Ten tweede werd de evolutie van de prestaties in AB&C+ en C-&D ondernemingen bestudeerd. Wat betreft de prestaties binnen het forfait in AB&C+ ondernemingen, zien we dat het merendeel besteed werd aan arbeidsgeneeskunde. Voor C-&D ondernemingen werden de prestaties binnen het forfait per discipline niet opgenomen. Er waren wel data beschikbaar over de minuten besteed aan de verschillende disciplines binnen en buiten forfait, met uitzondering van arbeidsgeneeskunde. Deze gegevens doen vermoeden dat het merendeel van de tijd aan veiligheid werd besteed. Tot slot namen in de AB&C+ ondernemingen de voorafgaande en periodieke gezondheidsbeoordelingen en de bijgewoonde vergaderingen van de CPBW significant af in 2016. In de C-&D ondernemingen was er een significante afname in het aantal voorafgaande en periodieke gezondheidsbeoordelingen en het aantal bedrijfsbezoeken.

Er moet echter voorzichtig omgegaan worden met de conclusies op basis van deze data. De externe diensten maakten bijvoorbeeld niet altijd het onderscheid tussen een ontbrekende waarde en het getal ‘0’. Verder zijn er indicaties dat het aantal werknemers niet altijd goed gerapporteerd werd. Deze aspecten beïnvloeden de interpretatie van de resultaten.

Aanbevelingen

De vroegere en de huidige tariefregeling zijn dus zeer verschillend qua systeem, zowel in de manier waarop het forfait berekend wordt als in de manier waarop de prestaties geleverd worden. Dit maakt het zeer moeilijk om deze twee systemen met elkaar te vergelijken. In de toekomst zal er vooral gefocust moeten worden op de evolutie van de tarieven en de prestaties binnen de huidige tariefregeling en is er dus een betere vergelijking mogelijk. Wat volgt zijn een aantal aanbevelingen opdat er correcte conclusies met betrekking tot deze evolutie getrokken kunnen worden. Meer bepaald wordt er ingegaan op de noodzaak tot 1) het aanpassen van de lijst van indicatoren, 2) het creëren van een uniforme dataset, en 3) het controleren van de datakwaliteit. Op deze 3 aanbevelingen wordt hierna dieper ingegaan.

Publicaties

Bijkomende inlichtingen

Indien u meer informatie wenst over dit onderzoek of de publicaties, neem dan contact op met de Directie van het Onderzoek over de Verbetering van de Arbeidsomstandigheden (DIOVA), E. Blerotstraat 1 - 1070 Brussel, alain.piette@werk.belgie.be.