Hoofdthema
Burn-out bij artsen en verpleegkundigen
Subthema
Met het oog op de ontwikkeling van een beleid om burn-out te voorkomen en op te vangen, willen de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een beroep doen op een team van universitaire onderzoekers om de omvang (prevalentie en ernst) van burn-out te evalueren in een representatieve steekproef van artsen en verpleegkundigen actief binnen de Belgische ziekenhuissector, maar ook om aanbevelingen te formuleren over de manier waarop dat probleem in die context zou kunnen worden aangepakt, met name op het vlak van preventie en opvang, zowel op beleidsniveau als op het niveau van de ziekenhuissector.
Doelstellingen
Burn-out kan worden omschreven als “een aanhoudende, negatieve, werkgerelateerde geestestoestand bij “normale” individuen, die gekenmerkt wordt door uitputting, een gevoel van inefficiëntie, afgenomen motivatie en disfunctionele gedragingen op het werk. Die geestestoestand kan voor de werknemer lange tijd onopgemerkt blijven en ontstaat als een gevolg van een onverenigbaarheid van intenties en realiteit in het werk. Vaak onderhouden werknemers die geestestoestand zelf door inefficiënte coping-strategieën” (Schaufeli & Enzmann, 1998).
Een recente studie die in opdracht van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg door Hansez et al. (2010) uitgevoerd is in het kader van een project van het Europees Sociaal Fonds, had als doelstellingen het opmaken van een overzicht van de wetenschappelijke literatuur over het thema burn-out en het meten van de omvang van het fenomeen in de Belgische actieve bevolking.
Globaal genomen bedroeg de prevalentie van burn-out, geëvalueerd via huisartsen en arbeidsgeneesheren aan de hand van een diagnoseschema, 0.8%: het gaat hier om de mensen die zich aan het einde van het proces van burn-out bevinden.
Bovendien loopt er een nationaal onderzoek dat uitgevoerd wordt door het College van Intensivisten over de beoordeling van hun kwaliteit van leven. In een aanvullend luik over burn-out wordt de omvang van die problematiek in de context van de intensieve zorgen bevestigd, zowel bij artsen als bij verpleegkundigen die in dat soort diensten actief zijn. De resultaten, die verkregen zijn via meetinstrumenten voor zelfrapportering, zijn tot op heden zeer zorgwekkend.
Voor de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is het van belang om de kwaliteit van zorg en de veiligheid van de patiënten te waarborgen, maar ook om de aantrekkelijkheid van het verpleegkundig beroep te verhogen: de uitvoering van dit project kan daartoe een bijdrage leveren.
Timing
2011-2013
Opdrachtgever
- Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Algemene Directie Humanisering van de Arbeid, Directie van het onderzoek over de verbetering van de arbeidsomstandigheden (DiOVA)
- Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu:
Directoraat-generaal Organisatie van de Gezondheidszorgvoorzieningen
Onderzoeksteam
KULeuven: Prof Lode Godderis, Prof Hans De Witte, Prof Walter Sermeus
Onderzoeksopzet
Het onderzoek had betrekking op de volgende elementen:
- het opmaken van een overzicht van de nationale en internationale wetenschappelijke literatuur over burn-out bij artsen en verpleegkundigen in de ziekenhuissector: definitie, prevalentie, oorzaken, gevolgen, aanbevelingen…;
- het uitvoeren van een kwantitatief onderzoek bij artsen en verpleegkundigen uit de ziekenhuissector;
- het formuleren van conclusies en aanbevelingen, zowel op beleidsniveau als op het niveau van de ziekenhuissector, teneinde de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu in staat te stellen de resultaten daadwerkelijk ten uitvoer te brengen op het werkveld;
- het opstellen van een schriftelijk rapport waarin de hierboven vermelde elementen opgenomen zijn.
Resultaten
Literatuurstudie
Het is een narratieve literatuurstudie, waarbij de belangrijkste overzichtsstudies werden geconsulteerd en werden aangevuld met:
- recenter (sinds 2000) verschenen studies met een specifieke focus op artsen en verpleegkundigen
- studies die in België en Nederland werden uitgevoerd over deze problematiek.
Onderzoek toont aan dat de werkomgeving en de arbeidsbeleving van medewerkers in ziekenhuizen bepalende factoren zijn voor het aantrekken en behouden van personeel (Van den Heede e.a., 2011), voor een kwaliteitsvolle dienstverlening (Halbesleben & Rathert, 2008) en voor het welzijn van de medewerkers (Nahrgang e.a. ,2011). Onderzoek naar burn-out bij artsen en verpleegkundigen is dan ook uiterst belangrijk. Burn-out is immers een extreem negatieve arbeidsbeleving, met vergaande gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de betrokkene, maar ook de omgeving wordt erdoor negatief beïnvloed.
Burn-out is dus een werk gerelateerd syndroom dat gekenmerkt wordt door drie symptomen: emotionele/mentale uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid (Schaufeli & van Dierendonck, 2000). Werknemers met burn-out zijn emotioneel en mentaal uitgeput; ze zijn aan het einde van hun krachten; hun energie is op. Depersonalisatie verwijst naar een afstandelijke, cynische houding tegenover de mensen waarvoor men werkt. Verminderde persoonlijke bekwaamheid gaat gepaard met een gevoel onvoldoende competent te zijn om het werk nog naar behoren te kunnen uitvoeren.
Empirisch onderzoek
Steekproef
196 ziekenhuizen werden uitgenodigd, waarvan 37 ziekenhuizen (+/-20%) beslisten te participeren (d.i. 22 Vlaamse, 10 Waalse en 5 Brusselse ziekenhuizen).
5833 respondenten voldeden aan de vooropgestelde in- en exclusiecriteria, waaronder 79,5% verpleegkundigen (n=4635) en 20,5% artsen (n=1198), 73,8% vrouwen (n=4307) en 26,2% mannen (n=1531). De gemiddelde leeftijd (+/- SD) voor de totale steekproef was 41,3 +/-10,8 jaar, 43,7 +/- 11,3 jaar bij de artsen en 40,7 +/- 10,6 jaar bij de verpleegkundigen
Prevalentie van burn-out
Uit de empirische studie blijkt dat 6,6% met een burn-out te kampen heeft en dat 13,5% tot de risicogroep behoort. Er zijn geen significante verschillen tussen artsen en verpleegkundigen, maar meer verpleegkundigen hebben een burn-out (6,9% versus 5,4%), en meer artsen bevinden zich in de risicogroep (17,8% versus 12,4%). Ongeveer 60% van de totale steekproef rapporteert bevlogen te zijn. Door het gebruik van verschillende methodes zijn deze cijfers moeilijk te vergelijken met voorgaand Belgisch onderzoek. Hansez en collega’s (2011) vonden een prevalentie van slechts 0,8% in de Belgische beroepsbevolking en de Europese RN4CAST studie (Aiken e.a., 2012) toonde aan dat 25% van de Belgische verpleegkundigen een hoge score had op emotionele uitputting (versus 31,1% in deze studie). Ferdinande e.a. stelden dat ongeveer 15% van de Belgische artsen (2008) en verpleegkundigen (2011), werkzaam op intensieve zorgen, emotionele uitputting vertoonde; respectievelijk 28% en 38% scoorde hoog voor depersonalisatie, en respectievelijk 43% en 32% scoorde hoog voor verminderde persoonlijke bekwaamheid. Het huidige onderzoek toont een hogere prevalentie van emotionele uitputting, een lager voorkomen van depersonalisatie en verminderde persoonlijke bekwaamheid. In de studie van Moors e.a. (2001) bij 2075 Vlaamse verpleegkundigen (oncologie, intensieve zorgen, algemene afdeling) scoorde ongeveer 28% hoog voor emotionele uitputting, 27% voor depersonalisatie, en 24% voor verminderde persoonlijke bekwaamheid. Een hoge score op de drie schalen werd door 8,4% gerapporteerd.
Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de prevalenties aangetoond in deze studie.
De belangrijkste determinanten van burn-out blijken de werkkenmerken “hoge werkdruk”, “hoge emotionele uitputting” en “rolconflicten” te zijn. De gevolgen voor burn-out situeren zich voornamelijk op het niveau van het individueel welzijn (d.i. verminderd lichamelijk, psychisch en psychosomatisch welzijn), het gedrag (d.i. toegenomen medicatieverbruik, absenteïsme, present isme, klinische incidenten) en attitudes (d.i. meer verloopintentie, minder bereid en in staat zijn te werken tot 65 jaar). Een hoge mate van bevlogenheid hing dan weer samen met meer autonomie en vaardigheidsbenutting. De gevolgen van bevlogenheid waren: een goed fysieke en psychische gezondheid, een lagere verloopintentie en meer bereid of in staat zijn te werken tot 65 jaar. Deze resultaten bevestigen de determinanten en de gevolgen die werden aangetoond in voorgaand onderzoek (Schaufeli, 1990; Schaufeli & Enzmann, 1998; Schaufeli & Salanova, 2007).
Aanbevelingen
De significante risicofactoren van burn-out en beïnvloedende factoren van bevlogenheid uit de onderzoeksresultaten vormden de basis om maatregelen voor te stellen die bevlogenheid bevorderen en burn-out voorkomen.
De meest bepalende determinanten van bevlogenheid zijn vaardigheidsbenutting en autonomie. Ze vertonen bovendien ook een negatieve associatie met burn-out.
Samen met het stimuleren van bevlogenheid dient men ook burn-out te voorkomen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat werkdruk, rolconflict, emotionele belasting en sociale steun van collega’s hiervoor de meest bepalende determinanten zijn. Er worden in het overzicht voor de factoren “werkdruk” en “emotionele belasting” maatregelen voorgesteld op het niveau van het beleid, het ziekenhuis en/of het individu.
Het combineren van maatregelen op de verschillende niveaus geeft, zoals eerder werd aangegeven in de literatuurstudie, de beste resultaten.
Publicatie
Samenvattend rapport: Een onderzoek naar burn-out en bevlogenheid bij artsen en verpleegkundigen in Belgische ziekenhuizen (PDF, 2.23 MB), Dr. Sofie Vandenbroeck, Mme Els Vanbelle, Prof. Dr. Hans De Witte, Mme Evelien Moerenhout, M. Maarten Sercu, Mme Hilde De Man, Dr. Kris Vanhaecht, Mme Eva Van Gerven, Prof. Dr. Walter Sermeus, Prof. Dr. Lode Godderis, 2013.
Bijkomende inlichtingen
Indien u meer informatie wenst over dit onderzoek of de publicaties, neem dan contact op met de Directie van het Onderzoek over de Verbetering van de Arbeidsomstandigheden (DIOVA), E. Blerotstraat 1 - 1070 Brussel, alain.piette@werk.belgie.be.