KB lichte ongevallen en bijscholing hulpverleners

Gepubliceerd op

Dit besluit is verschenen in het Staatsblad van 10 april 2014. De wijzigingen die door dit KB werden aangebracht hebben betrekking op de volgende punten:

Lichte ongevallen

Het KB van 9 maart 2014 besluit beoogt uitvoering te geven aan artikel 62 Arbeidsongevallenwet (zoals gewijzigd bij wet van 21 december 2013), samen met het KB van 19 maart 2014 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 tot vaststelling van de wijze en van de termijn van aangifte van een arbeidsongeval, dat behoort tot de bevoegdheid van staatssecretaris belast met beroepsrisico’s, Philippe Courard. De wijzigingen in de welzijnsreglementering moeten als één geheel worden gezien met de wijzigingen in de arbeidsongevallenwetgeving. Beide besluiten werden op dezelfde datum in het Staatsblad gepubliceerd, zodat zij op dezelfde datum in werking treden, nl. 22 april 2014.

Problematiek van de lichte ongevallen

Artikel 62 Arbeidsongevallenwet bepaalt dat de werkgever verplicht is om ieder ongeval aan de arbeidsongevallenverzekeraar aan te geven als het aanleiding kan geven tot toepassing van de Arbeidsongevallenwet. Uit de praktijk blijkt echter dat lichte ongevallen, die geen kosten met zich meebrengen, door werkgevers niet steeds worden aangegeven, terwijl ook die ongevallen strikt genomen wel beantwoorden aan de criteria om als arbeidsongeval te worden beschouwd (art. 7 Arbeidsongevallenwet). Dit gebrek aan aangifte kan nadelig zijn voor het slachtoffer in geval van een latere verergering van de gevolgen van het lichte ongeval, aangezien het dan veel moeilijker, zo niet onmogelijk, wordt om het bestaan van het ongeval te bewijzen. De wijziging aan artikel 62 beoogt dan ook te omschrijven wanneer er sprake is van een licht ongeval, en vast te leggen onder welke voorwaarden dergelijke lichte ongevallen kunnen worden vrijgesteld van de aangifteverplichting, nl. als het licht ongeval geregistreerd werd in het register van interventies in het kader van eerste hulp. Deze aanpassing vormt een administratieve vereenvoudiging voor de werkgever, maar tegelijkertijd blijven de rechten van de slachtoffers gevrijwaard doordat de registratie kan dienen als bewijselement voor het geval de gevolgen van het licht ongeval zouden verergeren.

Het begrip ‘licht ongeval’ 

Als ‘licht ongeval’ moet worden beschouwd: een ongeval dat noch tot loonverlies, noch tot een tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid heeft geleid voor het slachtoffer, maar dat enkel zorgen heeft vereist die meteen na het ongeval werden toegediend op de plaats van uitvoering van de arbeidsovereenkomst (artikel 1, 4° KB 12 maart 2003). Die zorgen moeten niet door een arts worden toegediend (hoewel dat uiteraard steeds mogelijk is): meestal gaat het in dit geval om verzorging door de hulpverlener binnen het bedrijf. Zoals dat gebruikelijk is bij toepassing van de Arbeidsongevallenwet, is de plaats van uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet beperkt tot de onderneming: het kan bv. ook gaan om een werf, om een parking of zelfs om de openbare weg. Ook ongevallen op de arbeidsweg, waarbij het slachtoffer vervolgens zorgen kreeg toegediend op de plaats van uitvoering van de arbeidsovereenkomst, kunnen als lichte ongevallen worden beschouwd. Men kan bv. denken aan een schaafwonde die ontsmet en eventueel verbonden wordt zonder dat hiervoor verdere medische zorgen nodig zijn en zonder dat er arbeidsongeschiktheid uit voortvloeit.

Registratie van lichte ongevallen

De vrijstelling van aangifteplicht geldt alleen op voorwaarde dat het lichte ongeval werd geregistreerd in het register van interventies in het kader van eerste hulp, waarvan sprake is in artikel 7, §3 KB 15 december 2010 betreffende de eerste hulp die verstrekt wordt aan werknemers die slachtoffer zijn van een ongeval of die onwel zijn geworden. Deze registratie moet het slachtoffer toelaten om elementen aan te brengen die de werkelijkheid van het ongeval kunnen aantonen in geval van een latere verergering (bv. een kleine verwonding die gaat zweren en toch door een arts moet worden verzorgd). In dat geval moet het ongeval alsnog als arbeidsongeval aan de arbeidsongevallenverzekeraar worden aangegeven, zodat de eruit voortvloeiende kosten kunnen worden vergoed.

De werknemer die de interventie doet in het kader van de eerste hulp (meestal de hulpverlener), moet een aantal elementen in het register opnemen. Voordien ging het om de naam van de hulpverlener, de naam van het slachtoffer, en de datum en aard van de interventie, waarmee bv. werd bedoeld: de oorzaken en aard van de kwetsuren, type en middelen van eerste hulp, eventuele opvolging. Deze reeks elementen wordt door artikel 1 van het KB van 9 maart 2014 duidelijker omschreven en aangevuld, omwille van hun bewijswaarde in het kader van de arbeidsongevallenverzekering: voortaan moet men ook melding maken van het uur van de interventie, van plaats, datum, uur, beschrijving en omstandigheden van het ongeval of het onwel worden, en van de identiteit van eventuele getuigen (art. 7, §3 KB Eerste Hulp).

De registratie moet uiteraard zo snel mogelijk na de interventie gebeuren, om te voorkomen dat de geregistreerde informatie niet correct zou zijn. Als men nalaat het ongeval te registreren, geldt de aangiftevrijstelling niet: wanneer er een licht ongeval gebeurt, maar dit niet in het register wordt geregistreerd, zal het in principe wel aan de arbeidsongevallenverzekeraar moeten worden aangegeven. Er moet dus steeds een spoor van het lichte ongeval terug te vinden zijn, hetzij via de registratie, hetzij via de aangifte.

Aanpassing jaarverslag interne dienst

Ten slotte moet ook worden vermeden dat de lichte ongevallen volledig uit de statistieken zouden verdwijnen doordat ze niet meer worden aangegeven aan de arbeidsongevallenverzekeraars. Daarom zal het aantal lichte ongevallen (die dus alleen werden geregistreerd in het register van interventies van eerste hulp, maar niet aan de arbeidsongevallenverzekeraar werden aangegeven) voortaan moeten worden opgenomen in het jaarverslag van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk. Hiertoe voorziet artikel 3 KB 9 maart 2014 een aanvulling van de bijlage bij het KB van 27 maart 1998 betreffende interne diensten voor preventie en bescherming op het werk.

Dit jaarverslag voorzag reeds voordien dat het aantal ongevallen moet worden gemeld, onderverdeeld volgens ernst (dood, blijvende ongeschiktheid, tijdelijke ongeschiktheid). Om echter een globaal beeld te krijgen van het aantal ongevallen in de onderneming zal men voortaan ook het aantal ongevallen moeten opgeven die medische of andere kosten hebben meegebracht (maar geen overlijden, noch enige arbeidsongeschiktheid – deze worden wel aangegeven aan de verzekeraar), en het aantal lichte ongevallen (die niet zijn aangegeven, maar wel geregistreerd in het register van interventies in het kader van eerste hulp). Deze lichte aanpassingen aan het jaarverslag veranderen niets aan de frequentiegraad van de arbeidsongevallen binnen de onderneming, maar vormen wel een toegevoegde waarde in het kader van het systeem van voorkoming van arbeidsongevallen: zij garanderen immers dat de werkgever en de werknemers, evenals hun overlegorganen (het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis daarvan, de vakbondsafvaardiging) het overzicht behouden van het totaal aantal ongevallen in de onderneming, met het oog op de opvolging van de arbeidsongevallencijfers, en eventueel ook als input voor aanpassingen van de preventiepolitiek van de onderneming.

Bijscholing van hulpverleners – frequentie

Van deze gelegenheid wordt tevens gebruik gemaakt om het KB van 15 december 2010 te wijzigen op het punt van de bijscholing van de hulpverleners. Deze aanpassing staat los van de bovenstaande wijzigingen inzake lichte ongevallen, maar is ingegeven door de vele vragen over de mogelijkheden tot afwijking van de jaarlijkse bijscholingsverplichting, evenals over de gevolgen van het niet volgen van deze bijscholing. De bedoeling is om onvoldoende gerechtvaardigde afwijkingen te vermijden, en te lange periodes tussen twee bijscholingen zoveel mogelijk te beperken.

Als algemene regel blijft behouden dat werknemers – hulpverleners jaarlijks bijscholing moeten volgen. Artikel 2 van het KB van 9 maart 2014 bepaalt voortaan dat dergelijke bijscholingen om de twee jaar kunnen plaatsvinden, op voorwaarde dat de werkgever aantoont (op basis van een voorafgaandelijke risicoanalyse en na voorafgaand advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en van het comité) dat een bijscholing om de twee jaar geen afbreuk doet aan de kennis en vaardigheden waarover de hulpverlener moet beschikken. Vroeger kon men de frequentie van de bijscholing onbeperkt verminderen; nu kan men deze nog slechts tot één keer per twee jaar verminderen.

Er was bovendien geen regeling voor het geval de hulpverlener niet zou kon deelnemen aan een bijscholingscursus: hieraan wordt verholpen door te bepalen dat wanneer een werknemer (die als hulpverlener is aangeduid) niet heeft kunnen deelnemen aan een voorziene bijscholingssessie, hij een andere bijscholingssessie moet volgen binnen de 12 maanden die volgen op de oorspronkelijk voorziene bijscholing, zo niet wordt hij geacht niet langer te beschikken over de nodige kennis en vaardigheden inzake eerste hulp. Wanneer een werknemer bv. een bijscholingssessie zou volgen op 10 februari 2014, maar op die datum afwezig is wegens ziekte, dan moet hij een andere bijscholingssessie volgen, ten laatste op 10 februari 2015, zo niet wordt hij niet langer vermoed op te treden als hulpverlener in het kader van het KB van 15 december 2010.