Burgers en ondernemingen worden dagelijks geconfronteerd met administratieve lasten en de complexiteit van de regelgeving. Wat volgt is vaak gejammer en geklaag en daar blijft het meestal ook bij. Nochtans vermeldt de Raad van de Europese Unie in zijn aanbeveling van 20 mei 2020 op het nationale hervormingsprogramma 2020 van België dat de administratieve lasten voor bedrijven ongeveer 7 miljard euro per jaar bedragen. Naast de belastingwetgeving wordt de arbeidswetgeving als boosdoener aangeduid. Het gaat dus om meer dan enkel een “nuisance”, het is een reëel economisch probleem.
Deze complexiteit en administratieve lasten zijn vanzelfsprekend niet nieuw. En terwijl de aandacht meestal gaat naar de ondernemingen en de burgers die hiermee worden geconfronteerd, is de impact op de ambtenaren allerminst te onderschatten. Het is immers aan de ambtenaren om de wetgeving toe te passen en vragen te beantwoorden van werkgevers en werknemers. Hoe complexer de wetgeving, hoe meer probleemgevallen. Daardoor stijgt de werklast aanzienlijk.
Rol van de administratie
Als administratie schrijft de FOD Werkgelegenheid zelf heel wat wetgeving, meestal na een specifieke opdracht van de minister of de regering. Hoewel de opdracht of de doelstelling vastligt, kan de administratie toch een belangrijke impact uitoefenen op de wijze waarop de maatregel wordt geïmplementeerd. Het belang daarvan wordt soms onderschat. Het verschil tussen een wetgeving die toelaat 95% van de gevallen probleemloos te behandelen in plaats van 90% van de gevallen, betekent immers een halvering van het werk.
Maar ook al worden er inspanningen gedaan bij de redactie van elke nieuwe wet of besluit om de maatregel zo eenvoudig mogelijk te houden, toch is dat niet altijd evident. En bij elke wijziging van de wetgeving lijkt het net alsof er een laagje complexiteit wordt bijgevoegd. Hoe zelden gebeurt het dat we vanuit de beleidscel de vraag krijgen om iets af te schaffen?
Zelf voorstellen?
Welja, dat kan. De administratie hoeft complexe regels niet te aanvaarden als een noodzakelijk en onvermijdelijk kwaad. Niets belet de FOD om zelf voorstellen te formuleren aan de minister met de bedoeling bij te dragen tot een vereenvoudigde wetgeving. Met een cocktail van een gezonde dosis creativiteit, een flinke scheut initiatief en een drupje vertrouwen en doorzettingsvermogen, is het mogelijk om vanuit de administratie voorstellen te initiëren die leiden tot een wetgeving die duidelijker en eenvoudiger is en gemakkelijker om toe te passen.
De sociale Maribel hervormd
De Afdeling van de werkgelegenheid van de AD Individuele Arbeidsbetrekkingen, inspraakorganen en werkgelegenheid (toen nog onderdeel van de AD Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt) heeft op die manier het initiatief genomen tot een belangrijke hervorming van de sociale Maribel. Vooral door de invoering van de tax-shift was de toepassing van de sociale Maribel een kluwen geworden waardoor belangrijke aspecten van de regeling nog nauwelijks te controleren waren.
Het ontwerp van KB dat de administratie heeft voorbereid, vereenvoudigde in belangrijke mate de wetgeving, onder meer door de uniformering van de regels inzake de toepassing van het loonplafond en de financiering, door het samenbrengen van een aantal administratieve controleverplichtingen en het afschaffen van niet gebruikte en overbodige regels.
De weg van het eerste ontwerp van KB tot de finale getekende versie in het Belgisch Staatsblad is lang en hobbelig. Er zijn immers heel wat actoren die moeten worden overtuigd. In de eerste plaats de minister en zijn beleidscel, maar ook de volledige regering en de sociale partners.
Het initiatief tot deze vereenvoudiging werd fel geapprecieerd door de beleidscel van de Minister van Werk, en ook de sociale partners waren heel positief. In zijn advies van 27 februari 2018 stelt de Nationale Arbeidsraad expliciet dat hij alleen maar verheugd kan zijn met deze aanzet tot vereenvoudiging en dat dankzij deze vereenvoudiging van de Maribel-regelgeving de regeling begrijpelijker wordt en alle betrokken actoren ze makkelijker kunnen toepassen.
Het geeft dan ook wel voldoening als finaal het koninklijk besluit van 19 september 2019 in het Belgisch Staatsblad verschijnt. Deze vereenvoudigingsoperatie vergde vanzelfsprekend een inspanning maar als die uiteindelijk tot resultaat leidt, zorgt dat voor een permanente verlaging van de werklast voor de betrokken actoren en ook voor de betrokken administratie.
Meer verantwoordelijkheid, minder controle
De Afdeling van de werkgelegenheid heeft ook een initiatief genomen inzake de bijkomende projecten voor de risicogroepen. De ervaring heeft geleerd dat deze regeling, die eind 2013 werd ingevoerd, aanleiding gaf tot een heel intensieve vorm van controle op het gebruik van overheidsmiddelen in het kader van projecten en acties ten behoeve van jongeren. Niet alleen betekende dit een zware administratieve last voor de sectorale opleidingsfondsen en -instellingen, maar ook voor de administratie. Bovendien belemmerde deze stringente en intensieve controle de mogelijkheden van de actoren om de middelen flexibel en creatief in te zetten voor vernieuwende projecten.
Opnieuw ondersteunde de beleidscel van de toenmalige minister van Werk voluit dit initiatief. Er werd meer autonomie, betrokkenheid en flexibiliteit gegeven aan de paritaire (sub)comités die daardoor een grotere verantwoordelijkheid kregen voor de nuttige en efficiënte inzet van de beschikbare middelen. De controleopdracht van de administratie kan daardoor in belangrijke mate worden beperkt, al is het evident dat we als overheid moeten blijven toezien dat deze subsidiëring gaat naar projecten voor jongeren binnen de gegeven uitvoeringsperiode. Is dat niet het geval, dan zal de administratie de terugbetaling van de kosten nog steeds weigeren. Het koninklijk besluit van 5 februari 2019 zal daardoor zorgen voor een aanzienlijke werklastvermindering voor de administratie.
Volhouden
Het is evident dat niet elk initiatief vanuit de administratie uiteindelijk leidt tot nieuwe vereenvoudigde wetgeving. Ondanks herhaalde initiatieven tot vereenvoudiging blijft de startbaanverplichting bestaan in zijn huidige vorm. De regelgeving is complex en niet aangepast aan de evolutie van andere wetgeving. Bovendien is de zware administratieve last voor ondernemingen die een vrijstelling van de startbaanverplichting willen bekomen weinig efficiënt want de verplichting is over het algemeen gemakkelijk haalbaar. Als de onderneming toch niet aan de verplichting voldoet, heeft dat ook weinig gevolgen, aangezien een werkgever slechts uitzonderlijk wordt gesanctioneerd. Een laatste poging om het sanctiemechanisme aan te passen strandde op 28 juni 2017 in de Nationale Arbeidsraad door een verdeeld advies van de sociale partners omdat de verschillende banken een andere visie hebben over het nut en de toekomst van de maatregel. Maar een verloren slag betekent niet het einde van de oorlog: als de opportuniteit zich voordoet zal de Afdeling deze problematiek weer aankaarten en vroeg of laat zal dit leiden tot de langverwachte vereenvoudiging van deze verplichting.