In haar regeerakkoord stelde de federale regering een ambitieuze doelstelling voorop: een werkzaamheidsgraad van 80%. Om dat doel te bereiken, is één van de domeinen waarop gewerkt dient te worden, het bevorderen van arbeidsmobiliteit naar sectoren waar tekorten zijn.
Sectoren die zich bovendien ook in een andere arbeidsmarktregio kunnen bevinden dan waar de toekomstige werknemers zich momenteel bevinden. Ook in het licht van de fundamentele transities waarmee onze arbeidsmarkt vandaag geconfronteerd wordt (digitalisering, vergroening, verschuiving naar diensten), is een optimale allocatie van talent op de arbeidsmarkt één van de belangrijkste uitdagingen voor het Belgische (en ook het EU-) werkgelegenheidsbeleid.
Gedetailleerde analyse
Om een beter beeld te krijgen van deze uitdaging, vroeg Minister Dermagne onze FOD om een gedetailleerde analyse die zich buigt over de arbeidsmobiliteit binnen sectoren, tussen sectoren en tussen arbeidsmarktregio’s, en die onderzoekt welke zaken een vlottere arbeidsmobiliteit belemmeren.
De Afdeling van de internationale relaties en socio-economische studies nam de handschoen op, en de studie is inmiddels beschikbaar op de website. In deze analyse wordt een overzicht gegeven van de evolutie van de belangrijkste statistische indicatoren van arbeidsmobiliteit: tussen regio’s, tussen sectoren, en tussen verschillende jobs (niet enkel vanuit het oogpunt van werknemers, maar ook van werkzoekenden en van wie nieuw intreedt op de arbeidsmarkt). De analyse bespreekt ook de mogelijke belemmeringen voor de verschillende soorten arbeidsmobiliteit die in de wetenschappelijke literatuur en door internationale instellingen worden aangehaald om de beperkte arbeidsmobiliteit in ons land te verklaren. Tot slot worden een aantal mogelijke pistes om de situatie te verbeteren naar voor geschoven.
Voordelen van arbeidsmobiliteit
Vrijwillige arbeidsmobiliteit heeft potentieel verschillende voordelen. Het stelt werknemers in staat om de meest geschikte/best betalende baan te vinden, het maakt de loopbaan afwisselender en dus mogelijk werkbaarder, en het zorgt ervoor dat mensen hun werk beter kunnen afstemmen met hun privéleven. Voor werkgevers maakt het extra capaciteitsopbouw mogelijk door het aantrekken van personen met andere vaardigheden, en kan het de productiviteit verhogen (de “juiste persoon op de juiste plaats”). Mobiliteit geeft ook “zuurstof” aan de arbeidsmarkt, want vertrekkers bieden kansen voor nieuwkomers, en het werkt daarmee drempelverlagend. Uiteraard zijn er ook valkuilen, die in het bijzonder blijken te spelen voor de gekende kansengroepen (kortgeschoolden, personen met een functiebeperking).
Uit de stand van zaken blijkt dat België nog steeds een vrij statische arbeidsmarkt heeft, zowel op vlak van geografische als professionele mobiliteit. Het aandeel arbeidsmarkttransities (zowel werk-naar-werk, als vanuit/naar werkloosheid) is lager dan het OESO-gemiddelde, al is de afstand tot het EU-gemiddelde niet zo groot. Het verschil wordt vooral gemaakt door de VS, het Verenigd Koninkrijk en ook de Scandinavische landen.
Nog veel werven
Uit de nota blijkt dat er vele werven zijn waarop maatregelen zich kunnen (en moeten) richten. Het is evenwel belangrijk dat deze deel uitmaken van een geïntegreerde aanpak, over beleidsniveaus heen. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat geografische mobiliteit om beroepsredenen en mobiliteit op de arbeidsmarkt in het algemeen niet los van elkaar kunnen worden gezien. Bij het ontwikkelen van maatregelen dient een goede balans tussen mobiliteit en zekerheid te worden nagestreefd, om zo optimaal de voordelen te plukken en de nadelen te vermijden. Daarbij moet in het bijzonder worden gelet op de oververtegenwoordiging van kwetsbare profielen in onzekere jobs. Hoge mobiliteit wijst voor hen zeker niet noodzakelijk op positieve transities. Tegelijk is het ook belangrijk om ‘instapjobs’ te hebben voor deze groep, van waaruit ze vervolgens kunnen doorgroeien.